201
behoeve van het toen aanhangige plan der vereeniging „Ons
Belang" voor den bouw van 235 woningen, welk plan,
zooals U bekend is, niet in zijn geheel tegelijk tot uitvoering
kon komen, werd bij raadsbesluit van 25 April 1921 (Ingek.
Stukken No. 132) een bedrag van 35000.toegestaan.
Hiervan werd verwerkt een bedrag van 15909.05, waarvan
resp. 2630.90, 3589.51 en 2025.70 of in totaal 8246.11
bestemd voor den bouw van de 26, de 34 en de 20 woningen,
zoodat een bedrag van 7662.94 ten laste van toekomstige
bouwplannen komt. Voor de genoemde woningen moet
wegens ophoogings-, rioleerings- en bestratingswerken worden
gerekend op resp. ƒ11050.15600.en ƒ9300.in totaal
dus op ƒ35950.(waarin begrepen het bedrag ad 8246.11). De
uitgaafpost dient dus te worden gebracht op ƒ35950 7662.94
(reeds uitgevoerde werken ten laste van toekomstige plannen)
43612.94, zoodat de verhooging bedraagt 43.612.94
35.000.cL i. in ronde som ƒ8613.Van de vereeniging
wordt uit den aard der zaak terugontvangen het zooeven
genoemde bedrag van 35950.De aanvankelijk op ƒ35000.
uitgetrokken post geldleening kan verder thans worden ver
minderd met 27337.aangezien, gelijk gezegd, ten laste
van toekomstige plannen een bedrag van 7662.94 komt.
Voor nadere bijzonderheden mogen wij verwijzen naar den
hierbijgevoegden suppletoiren begrootingsstaat.
Woningbouwvereeniging „de Eendracht
Bij Uw besluit van 5 September 1922 (Ingek. Stukken
no. 274) werd een grondvoorschot van 28398.en een
bouwvoorschot van 129950.in uitzicht gesteld ten
behoeve van den bouw van 42 woningen op een terrein
benoorden den Lagen Rijndijk (5e plan, le gedeelte) en bij
Uw besluit van 30 April 1923, gewijzigd bij dat van 25 Juni
d. a. v. (Ingek. Stukken Nis. 119 en 174) een grondvoorschot
van 10120.en een bouwvoorschot van 50400.voor
den bouw aldaar van 18 woningen.
Yoor ophoogings-, rioleerings- en bestratingswerken wordt
resp. een bedrag van 19490.en 6000.vereischt, welke
kosten door de gemeente van de vereeniging worden terug
ontvangen.
Op de begrooting dienen dus te worden gebracht, onder
de inkomsten posten wegens de ontvangst der voorschotten
ad resp. 158348.en 60520.en de teruggave van
de ophoogings-, rioleerings- en bestratingskosten ad resp.
19490.en 6000.en onder de uitgaven posten tot
gelijke bedragen wegens de uitkeering van de voorschotten
en de uitvoering der genoemde werken.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging den
hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat vast te
stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 352. Leiden, 20 November 1923.
De ervaring heeft geleerd, dat de eischen, waaraan inge
volge het Koninklijk besluit van 7 Februari 1906 (Stbl. no. 22)
localiteiten moeten voldoen, om voor een verlof voor den
verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken
drank, in aanmerking te kunnen komen, niet genoegzaam
verhinderen, dat zich wat betreft de hier bedoelde, voor
het publiek toegankelijke, localiteiten in deze gemeente
ongewenschte toestanden voordoen.
Wij doelen hier op de voorschriften van de artikelen 10
en 11 van genoemd Koninklijk besluit, krachtens welke een
verlofslocaliteit een oppervlakte van ten minste 25 M2. en
een gemiddelde hoogte van ten minste 2.90 M. moet
hebben. Deze geringe afmetingen, die trouwens als minima
bedoeld zijn, hebben tengevolge, dat verlofszaken de z.g.
bierhuizen vaak in kleine lokalen worden gedreven, uit
welke omstandigheid allerlei verkeerde gevolgen voort
vloeien.
Is het eenerzij ds uit een hygiënisch oogpunt zeer ge-
wens cht, de eischen ten opzichte van de afmetingen van
verlofslocaliteiten hooger te stellen dan de in meergemeld Ko
ninklijk besluit vastgelegde minima, aan den anderen kant
heeft de praktijk tevens doen zien, dat een beperkte opper
vlakte twist, handtastelijkheden en vechtpartijen in en buiten
de hierbedoelde localiteiten bevordert. Reeds vele klachten
kwamen dienaangaande binnen.
Waar het nu slechts zelden mogelijk is, op grond van de
desbetreffende bepalingen der Drankwet de noodige maat
regelen te nemen tegen de verlofhouders, in wier bierhuizen
zich dergelijke ongerechtigheden voordoen, verdient het aan
beveling, om door het stellen van hoogere eischen aan deze
localiteiten te trachten de bierhuizen op een hooger peil te
brengen en daarmede den overlast, welken de omwonenden
daarvan thans dikwijls ondervinden, zooveel' mogelijk te
voorkomen. Volgens de wettelijke bepalingen kan een aan
gevraagd verlof, tenzij om bijzondere redenen, niet worden
geweigerd, zoodat bij de tegenwoordige zwakke eischen, aan
de localiteiten gesteld, en de geringe kosten, aan het opzetten
van een verlofszaak verbonden, nagenoeg iedereen, en zoo
doende ook lieden van laag allooi, een bierhuis kan gaan
houden, dat alsdan niet zelden een aanstoot wordt voor de
omgeving. Het aantal bierhuizen neemt in deze gemeente
dan ook sterk toe.
Om bovenstaande redenen zijn wij, met den Commissaris
van Politie, wiens desbetreffend rapport in de Leeskamer te
Uwer inzage ligt, van meening, dat door Uwe Vergadering
met gebruikmaking van de haar in dezen krachtens artikel
35, tweede lid, der Drankwet toekomende bevoegdheid, aan
de voor het publiek toegankelijke verlofslocaliteiten nadere
eischen dienen te worden gesteld.
Tot die eischen behoort ook hetgeen in art. 1D der con
cept-verordening is opgenomen; het ontbreken van de daar
bedoelde inrichtingen heeft in sommige gevallen inderdaad
tot ergerlijke toestanden geleid.
Bij de behandeling van deze aangelegenheid deed zich in
onze commissie de vraag voor, of voorschriften, als hier
onder ontworpen, ook niet op de vergunningslocaliteiten
toepasselijk zouden moeten worden verklaard en er
werd dan ook opgemerkt, dat zulk een uitbreiding
van de te nemen maatregelen in beginsel niet achterwege
mocht blijven. Intusschen hebben overwegingen van prac-
tischen aard ons weerhouden U een daartoestrekkend voor
stel te doen. Immers, niet alleen heeft de ondervinding
aangetoond, dat het stellen van zwaardere eischen, dan
thans uit het bovenaangehaalde Koninklijke besluit voort
vloeien, ten opzichte van vergunningslocaliteiten vooralsnog
niet noodzakelijk is, maar ook zou het treffen van een
dergelijken maatregel het zeker niet gewenschte gevolg
hebben, dat de gestadige vermindering van het aantal
vergunningslocaliteiten, welke plaats vindt doordien de
oprichting van ééne vergunning immer met de opruiming
van twee vergunningen gepaard gaat, zoude worden tegen
gehouden. Wordt n.l. het oprichten van een vergunningszaak,
hetgeen veelal groote kosten met zich brengt, al te zeer
bemoeilijkt, dan heeft dit onvermijdelijk ten gevolge, dat
er ook minder vergunningen verdwijnen of deze althans
minder spoedig verdwijnen. Door daarentegen de voorge
stelde bepalingen te beperken tot de verlofslocaliteiten,
wordt de vermindering van het aantal bierhuizen bevorderd
en de afneming van het getal vergunningen niet tegen
gegaan. Ook de Inspecteur van de Volksgezondheid, die
blijkens zijn bij de stukken gevoegd schrijven het vast
stellen van de ontworpen voorschriften toejuicht, vestigt
op dit laatste de aandacht.
Voor bestaande verloven, zoomede voor verlofszaken,
welke door de(n) overlevende(n) echtgenoot van den verlof
houder worden voortgezet, is een overgangsbepaling gemaakt.
Volledigheidshalve zij in dit verband opgemerkt, dat onder
„den verlofhouder" ook de verlofhoudster is begrepenzoowel
met het oog op een zoo eenvoudig mogelijke redactie, als op
de terminologie van de andere artikelen der verordening,
meenden wij slechts van den „houder" van het verlof te
moeten spreken. Uit de woordenkeuze van art. II blijkt
trouwens reeds voldoende, dat met de mogelijkheid, dat
het verlof ten name van een vrouw staat, rekening is gehouden.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging over te gaan tot vaststelling van de navolgende
verordening
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 18 Januari 1917
(Gemeenteblad No. 5) op Vergunnings- en Verlofsloca
liteiten en Logementen, laatstelijk gewijzigd bij
verordening van 30 Juli 1923 Gemeente
blad No. 22).
Artikel I.
Na artikel 1 van bovengenoemde verordening worden
ingevoegd de navolgende vier artikelen:
„Art. 1 A.
In afwijking in zooverre van het bepaalde bij de artikelen
10, eerste lid, en 11, doch overigens onverminderd de bepa
lingen van 2, van het Koninklijk besluit van 7 Februari
1906 (Stbl. No. 22), zooals dit besluit laatstelijk is gewijzigd
en aangevuld, moet eene voor het publiek toegankelijke
x) In verband met den uitslag der aanbesteding werd door het Rijk een
bouwvoorschot van ƒ129950.in plaats van ƒ130200.verleend.