MAANDAG 15
OCTOBER 1923.
211
b. de perceelen, aangeduid in licht-roode kleur en gemerkt
II, kadastraal bekend Sectie M. nis. 3126 (tuin), 1169 (huis),
579 (schuur) en 4079 (water), tezamen groot 3136 M2.;
c. de perceelen, aangeduid in groene kleur en gemerkt III,
kadastraal bekend Sectie M. nis. 4075 (bosch), 4076 (water)
en 4052 (weg), tezamen groot 1495 M2.
d. de perceelen, aangeduid in donker-gele kleur en gemerkt
IV, kadastraal bekend Sectie M. nis. 4073 (bosch), 3799
(teel'and) en 565 (schuur), tezamen groot 3678 M2., en
e. de perceelen, aangeduid in grijze kleur en gemerkt V,
kadastraal bekend Sectie M. nis. 3798. 568, 569, 570, 571,
572, 573 en 574 (huizen en erven), tezamen groot 1621 M2.,
een en ander tegen een prijs in totaal van ƒ168.000.en
onder de navolgende voorwaarden
1°. dat de betaling van de koopsom geschiedt op 1 Novem
ber 1923, terwijl lusten en lasten van het verkochte vanaf
1 Januari 1924 voor rekening van de gemeente zijn:
2°. dat de tegenwoordige bewoner van het huis «Zuider-
zicht", kadastraal bekend Sectie M. No. 1169, het rechtheeft
dit huis desgewenscht kosteloos te blijven bewonen tot en
met 31 December 1925, komende alle kosten van onderhoud
en vernieuwing, van welken aard ook, uitsluitend voor zijne
rekening, terwijl aan het huis geene veranderingen of ver
bouwingen, hoe ook genaamd, zonder schriftelijke toestemming
van Burgemeester en Wethouders mogen worden aangebracht;
3°. dat de gemeente aan den bewoner, zoo hij gebruik
maakt van het recht vermeld sub 2, tot en met 31 December
1925 kosteloos een riaar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders behoorlijken toegang verschaft vanaf den Zoeter-
woudschen Singel naar het genoemde huis;
B. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overge-
legden suppletoiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van
de kosten van overdracht 169.300.—
C. te besluiten de sub A bedoelde perceelen in te brengen
in het gemeentelijk Grondbedrijf voor de koopsom, vermeer
derd met de kosten op den aankoop vallende.
Spreker vraagt of bij de Commissie van Financiën tegen
den aankoop en den desbetreftenden begrootingsstaat bezwaar
bestaat.
De heer Huurman beantwoordt die vraag in ontkennenden zin.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
Alsnu wordt voortgezet de behandeling van punt 23 der
agenda:
Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging voor Christelijk
Middelbaar Onderwijs en van de Naaml. Venn. Maatschappij
tot Exploitatie van Onroerende Goederen «Beperkt Bezit",
in zake het verleenen van medewerking tot den aanleg van
een straat, ter verbinding van den Rijnsburger weg met den
Maredijk.
(Zie Ing. St. No. 308.)
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter stelt thans aan de orde het voorstel van
den heer van Eek, luidende als volgt:
«Ondergeteekende stelt voor om, met ingang van de meter
opneming over October 1923, den prijs van het muntgas en
van het gas, geleverd over den meter, met 1 cent per M3. te
verlagen".
De heer van Eck wijst er op, dat dit voorstel feitelijk is
het advies van de Commissie voor de Lichtfabrieken, uitge
bracht aan Burgemeester en Wethouders, omtrent de vraag,
of in dezen tijd overgegaan moet worden tot verlaging der
gasprijzen. Dit advies is uitgebracht met een meerderheid
van 3 tegen 2 stemmen en beaamt de mogelijkheid om thans
de gasprijzen met 4 cent te verlagen.
De gasfabriek levert een product, dat zoowat alle ingezetenen
gebruiken en dat niet geleverd mag worden tegen een hooge-
ren prijs dan noodzakelijk is voor de fabriek om hare kosten
te dekken. Hij legt er zich bij neer, dat de winst wordt ge
maakt, die bij de begrooting is geraamd, maar het gaat niet
aan, vooral niet in een tijd dat de levensomstandigheden
voor zoovelen reeds moeilijk zijn, dat hier een winst behaald
wordt, die grooter is dan eenmaal bij de begrooting is vast
gesteld. Op grond van de tot dusver in 1923 verkregen
exploitatie-uitkomsten meent spreker te mogen aannemen,
dat bij een verlaging van de gasprijzen zooals hij voorstelt,
over dit jaar een winst zal verkregen worden als bij de be
grooting geraamd is, waarschijnlijk zelfs nog meer.
Aangezien verder de Directeur der Lichtfabrieken uit finan-
tieel oogpunt geen bezwaar heeft tegen de voorgestelde ver
laging, hoopt spreker, dat de Raad in deze niet zwaartillend
zal zijn en dit advies van de commissie zal opvolgen, gelijk
de Raad steeds gedaan heeft met dergelijke adviezen van de
commissie.
De heer Sanders acht de behandeling van deze kwestie,
welke voor de gemeente vergaande gevolgen kan hebben, op
dit oogenblik niet wel toelaatbaar. De Raad moet, wanneer
hij beeft te beslissen over een verlaging van den gasprijs,
goed voorbereid wezen en ook kennen het standpunt van de
Commissie voor de Lichtfabrieken, dat in deze afwijkend is
geweest van dat van mij als haar voorzitter. Burgemeester
en Wethouders, aan wie het voorstel der commissie, in meer
derheid genomen, op 5 October is toegezonden, zijn wel degelijk
van plan dat voorstel, vergezeld van een praeadvies, in den
Raad te brengen, maar bet was onmogelijk dat reeds thans
te doen.
In de tweede plaats is deze kwestie niet urgent. Dat zou
wel het geval wezen, indien de gasprijs te Leiden hooger was
dan die in de gemeenten van gelijke grootte in Nederland,
maar dat is absoluut niet zoo. De gasprijs hier ter stede is
gelijk aan die in het grootste aantal dier gemeenten.
Spreker geeft derhalve aan den heer van Eck in overweging
een praeadvies van Burgemeester en Wethouders af te wachten,
maar, zooals het voorstel thans luidt, zal het moeilijk zijn
daarover een praeadvies uit te brengen, omdat er in gesproken
wordt van een gasprijsverlaging, ingaande met de meter
opneming van October. De eerstvolgende Raadsvergadering
zal hoogst waarschijnlijk op 5 November gehouden worden
en de meteropDeming over de maand October begint reeds
van 1 tot 5 November, zoodat bij ongewijzigde redactie van
het voorstel het praeadvies geen resultaat zou hebben. Indien
de heer van Eck de woorden ,,over October" vervangt door
„over November" zijn Burgemeester en Wethouders bereid
over zijn voorstel praeadvies uit te brengen.
De Voorzitter vraagt of de heer van Eck tot het aan
brengen van die wijziging bereid is.
De heer van Eck antwoordt, dat hij zich daarbij natuurlijk
zal neerleggen. Hij begrijpt echter niet waarom de Voorzitter
aan het begin van de vergadering niet heeft medegedeeld,
dat Burgemeester en Wethouders nog niet gereed waren, en
toen niet heeft voorgesteld het voorstel in hun handen te
stellen ter fine van praeadvies.
De Voorzitter wijst er op, dat hij dit voorstel niet kon
doen, omdat in het voorstel van den heer van Eck werd
gesproken van de meteropneming »over October". Worden
die woorden veranderd in «over November", dan is spreker
bereid in dien zin een voorstel te doen.
Spreker verschilt met den heer van Eck van meening,
waar deze van oordeel is, dat de winst van de gasfabriek
alleen aan de gasverbruikers ten goede moet komen. Die
opbrengst moet aan de gemeenschap ten goede komen. Men
mag niet den gasprijs opvoeren om de belasting te verlagen,
maar, als er gas wordt geleverd tot een concurreerenden
prijs, dan mag de gemeenschap er ook van profiteeren, niet
alleen de gasverbruikers. Bovendien, waar de begrooting voor
1924 is opgemaakt naar de basis van een gasprijs van 11
cent, gaat het niet aan thans incidenteel den gasprijs te ver
lagen; daarvoor zijn de tijden te ernstig.
De heer van Eck doet opmerken, dat het misverstand is
ontstaan, doordat bij de gascommissie de gedachte heeft be
staan, dat het voorstel tijdig genoeg werd behandeld om
Burgemeester en Wethouders in staat testellen een praeadvies
uit te brengen.
De Voorzitter zegt, dat dat niet kon, en herhaalt, dat,
waar de begrooting is opgemaakt door den Directeur der
Lichtfabrieken op de basis van een gasprijs van 11 cent en
die begrooting nog behandeld moet worden, het niet aangaat
incidenteel den gasprijs te verlagen met ingang van de meter
opneming over October.
De heer van Eck verklaart zijn voorstel in dien geest te
wijzigen.
De heer Elkerbout meent, dat de zaak in de vergadering
der Commissie voor de Lichtfabrieken zoo stond, dat, indien
de commissie in haar geheel zich er mede had vereenigd,
de quaestie van de gasprijsverlaging wel in deze vergadering
aan de orde was gekomen. De commissie meende, dat op
dit oogenblik de zaak in den Raad ter sprake zou gebracht
worden.
De Voorzitter doet den heer Eikerbout opmerken, dat de