MAANDAG 24 SEPTEMBER 1923. 197 De heer Oostdam wil in waardeering voor den arbeid van Burgemeester en Wethouders geenszins voor Mevrouw van Itallie onderdoen, maar hij wijst er toch op, dat de rede van den Voorzitter niet klopt met deze woorden, voorko mende op bladzijde 164 van het Ingekomen Stuk»Intus- schen ligt een algemeene verlaging der huren van alle wonin gen geenszins in de be^loeling.'g Spreker wil een dergelijke algemeene verlaging wel. Hij ziet niet in waarom men met het geld, dat men aan de Lichtfabrieken heeft liggen, de huurders niet allen men bouwt toch voor menschen, die de hooge huren niet kunnen betalen gelijkelijk zou helpen. De Voorzitter voegt spreker wel toe, dat dan een oneerlijke concurrentie zou worden aangedaan aan de particuliere bouw- vereenigingen, doch waar uit de discussie is gebleken, dat de verdeeling van het beschikbare bedrag over al de vereeni- gingen slechts een geringe huurvei laging per week en per woning zou beteekenen, ziet spreker niet in, waarom men dat geld niet zou mogen gebruiken om de gemeentewoningen voor hen, die geen hooge huur kunnen betalen, tegen zoo laag mogelijken prijs beschikbaar te stellen. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat de eene huurder bijvoor beeld 3.87 per week huur zal hebben te betalen en zijn buurman in een soortgelijke woning een kleiner bedrag. De Voorzitter zegt wel, dat dit met een toeslag gebeurt, maar spreker herhaalt de zinsnede uit het Ingekomen Stuk, dat een algemeene verlaging der huren niet in de bedoeling ligt. Spreker wenscht voor alle huizen van hetzelfde type een gelijken huurprijs bepaald te zien en dan aan hen, welke dien huurprijs niet kunnen betalen, een toeslag toe te kennen. De Voorzitter zegt, dat datzelfde in het Ingekomen Stuk staat, maar dat men met het beschikbare geld niet de huren algemeen kan verlagen en daarnaast nog toeslagen geven. De heer Oostdam antwoordt, dat, indien het college het met hem eens is, zonder bezwaar zijn motie kan worden overgenomen. De heer Pera wil met een enkel woord motiveeren, waarom hij tegen de motie van den heer Oostdam zal stemmen. Bij de exploitatie van woningen behoeft men nimmer te rekenen op voordeelen, integendeel, voortdurend zullen er schadeposten voorkomen. Wanneer de huren bepaald worden zooals de heer Oostdam voorstelt, dan kan het niet uitblijven, of men zal aanzienlijk blijven beneden het bedrag, dat ontvangen moet worden. Men kan het achter de schrijftafel heel mooi uit rekenen, maar men moet ook rekening houden met het geval, dat eenige woningen een tijd lang ledig blijven staan; nog andere dingen kunnen zich voordoen, waardoor men uitgaven krijgt, met welke men op dit oogenblik niet heeft gerekend. Spreker acht het voorstel van Burgemeester en Wethouders het gezondste voorstel en raadt den Raad ten sterkste aan om het te aanvaarden. De heer Elkerbout blijft erbij, dat men hier te doen heeft met een nieuwe soort armenzorg. Als de gemeente wil medewerken aan de uitbreiding van den woningbouw, Jaat zij dan beginnen met alle woningbouw- vereenigingen te steunen, bijvoorbeeld door den straataanleg en dergelijke voor hare rekening te nemen. De gemeente zou daarvoor dan het fonds van de Lichtfabrieken kunnen aan spreken. Spreker is niet tegen beschikbaarstelling van dat bedrag van 48600.maar wel tegen de wijze, waarop het zal worden gebruikt. De Voorzitter doet opmerken, dat hetgeen de heer Eikerbout aanvoert eerst ter sprake zal kunnen komen, wanneer aan de orde is de vraag, wat de gemeente, wanneer de Rijkshulp zal ophouden, zal kunnen doen voor den vereenigingsbouw en voor den particulieren bouw, maar daarom gaat het nu niet. Het gaat er thans niet om deze woningen een kwartje goed- kooper beschikbaar te stellen, maar om menschen te helpen, die daaraan behoefte hebben wegens handelingen van de ge meente zelve of wegens gezondheidstoestand, en die helpt men niet met een kwartje minder huur per week. Het heeft niet het karakter van armenzorg, gelijk spreker reeds heeft uiteengezet. De heer Wilbrink doet opmerken, naar aanleiding van de klacht van den Voorzitter, dat het voorstel Ingekomen Stukken no. 61 hier algemeene instemming gevonden heeft, doch dat nu tegen het definitieve plan verzet komt, dat zulks geen bevreemding kan wekken, aangezien verschillende wegen tot hetzelfde doel kunnen leiden en het mogelijk is, dat ten slotte de Raad het beter acht, een anderen weg in te slaan dan Burgemeester en Wethouders willen. Nu zegt de Voorzitter: met die theorieën van den heer Wilbrink en anderen komt men op het oogenblik niet verder maar men zal toch daarmede rekening hebben te houden, als men zal komen te staan voor moeilijkheden met de woning bouwverenigingen, welke ook de Voorzitter zelf verwacht. De Voorzitter zegt zelf, dat men bij het beheer xijn taak commercieel moet opvatten, maar het zal in de practijk moeilijk blijken dat te doen en tevens philanthropic te beoefenen. Indien werkelijk de van de Langegracht verdreven bewoners in aanmerking komen om deze woningen tegen minder huur te betrekken, dan rust op de Lichtfabrieken een moreele verplichting om die menschen te helpen. Hoe de heer Spendel het bestaan dier moreele verplichting kan ontkennen en dan nog van idealisme kan spreken, begrijpt spreker niet, temeer waar de Lichtfabrieken nooit datgene hebben gedaan, waartoe in den oorlogstijd ieder particulier bij de wet verplicht was, namelijk voor een huis, dat hij afbrak, een nieuw te bouwen. Waar sprekers redeneering geen ingang heeft gevonden,- zal hij die niet meer vasthouden en zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders geven. De heer van Eck meent begrepen te hebben, dat het aan den eenen kant de bedoeling is het geld der Lichtfabrieken te gebruiken om gemiddeld een toeslag op de huren van 35 cent per woning te geven, welke toeslag dan ten goede komt aan hen, die zulks noodig hebben, en dat men anderzijds een sluitende exploitatierekening wil maken. Nu wenscht hij te weten, of er ook woningen boven den kostprijs zullen worden verhuurd. De Voorzitter antwoordt, dat de gemiddelde huurprijs 3.87 is, maar dat, zooals zeer begrijpelijks is, er ook woningen zijn, die b.v. voor 4.50, 3.75 of 2.85 zullen worden verhuurd. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Oostdam wordt in stemming ge bracht en met 29 tegen 2 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Reimeringer, Sanders, Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Verweij, Witmans, van der Wall, Wilbrink, Heemskerk, Pera, Huurman, Splinter, van Hamel, Wilmer, Sijtsma, Groeneveld, Knuttel, Piekaar, van Eck, Baart, Eerdmans, Spendel, Coster, Mevr. de Stop pelaarZeeman, de heeren van Rosmalen, Bergers, Kooistra, van Stralen, Mulder en Meijnen. Vóór stemmen: de heeren Eikerbout en Oostdam. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop overeenkomstig conclusie sub I en II besloten. Beraadslaging over conclusie sub III (zie Ing. St. No. 277, bladz. 164, le kolom). De heer Kooistra wil naar aanleiding van de uitlating van den Voorzitter, dat het een Stichting zal moeten zijn en geen vereeniging, vragen of hij daarbij uitgaat van een philanthropisch standpunt, namelijk, dat goede geesten aan een stichting nog wel eens wat zullen schenken, dan wel dat er bestaat een formeel bezwaar, het juridische bezwaar, dat het niet mogelijk is dat de gemeente een vereeniging opricht, waarvan de leden nog niet aanwezig zijn. De Voorzitter zegt, dat de gemeente geen vereeniging kan oprichten. Een vereeniging kan er alleen zijn, wanneer er leden zijn. Dit is het juridische bezwaar. Aan een vereeniging zal ook nooit iemand iets nalatenwel aan een stichting. Verder is op zich zelf een vereeniging voor het beheer ongeschikt. Met een woningbouwvereeniging is het geheel anders gesteld; dergelijke vereeniging bouwt zelf huizen; de leden hebben hunne eigen woningen en hunne eigen belangen daarbijmaar hier heeft men te doen met huurders, met personen, die de woningen van een ander bewonen, desnoods tegen verlaagden prijs. Die huurders kunnen desnoods een huurdersvereeniging oprichten en kunnen wenschen te kennen geven. Ook zou spreker er geen bezwaar tegen hebben om in het bestuur der stichting huurders op te nemen als zich onder de huurders geschikte personen daarvoor bevinden. De heer Kooistra is er voor, dat meer zeggenschap ge geven wordt aan de menschen, die in deze woningen zullen komen te wonen, en hij meende dat men dit zou kunnen bereiken, wanneer die menschen zich vereenigden. Dit blijkt nu echter juridisch niet mogelijk te zijn. Wel is het mogelijk, dat die menschen een huurdersver eeniging vormen en ook dat zoodanige veieeniging meer leden krijgt dan er huizen zijn. De Voorzitter zegt, dat het bij een woningbouwvereeniging wel mogelijk is, dat er meer leden zijn dan woningen, maar dat dit niet kan bij een vereeniging van huurders. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9