MAANDAG 24 SEPTEMBER 1923. 195 Men kan zich indenken, dat men te eeniger tijd zal moeten komen tot een bepaalde afschrijving op verschillende complexen woningen, welke in den oorlogstijd zijn gebouwd, omdat men in dezen teruggaanden tijd de boekwaarde onmogelijk op het zelfde bedrag zal kunnen handhaven, en waar dan weliswaar het Rijk de gemeente zal moeten helpen, maar anderzijds ook de gemeente een zeker bedrag zal moeten offeren, acht spreker het gewenscht dat kapitaal als zoodanig voor dien tijd te reserveeren en momenteel de rente ervan te gebruiken om aan hen een tegemoetkoming te verleenen, die de vaak hooge huren niet kunnen betalen. Spreker hoopt op deze beschouwingen eenig antwoord van Burgemeester en Wethouders te zullen ontvangen. De heer Elkerbout kan zich wel in het algemeen met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen, maar toch niet geheel, omdat er enkele punten in voorkomen, waar tegen hij principieel bezwaar moet maken. Spreker geeft toe, dat, waar de Lichtfabrieken indertijd verschillende woningen tot zich hebben getrokken en de bewoners er uit hebben verdreven, het noodzakelijk is voor die menschen woningen te bouwen. Hij heeft het dan ook toegejuicht, toen indertijd een deel van de winst der Lichtfabrieken en tevens een som, welke uit de kolenelausule was binnengekomen, tot een ge zamenlijk bedrag van 170.900.voor dat doel werden be stemd, maar zijns inziens ligt het niet op den wyeg der Licht fabrieken om zelve tot den bouw over te gaan. Toen indertijd door de directie van de Lichtfabrieken in een conferentie, welke spreker als bestuurslid van «Eensgezindheid" bij woonde, werd gevraagd of die bouwvereeniging bereid was mede te werken tot den bouw van woningen voor de menschen van de Langegracht en omgeving, -is die vraag in be vestigenden zin beantwoord en werd besloten 36 woningen te zetten aan den Lagen Rijndijk, maar, ofschoon de Licht fabrieken zich verbonden om gedurende een jaar het volle bedrag, dat die menschen meer aan huur zouden moeten gaan betalen, en dan nog een jaar de helft van dat bedrag voor haar rekening te nemen, meldden zich slechts vijf personen voor het betrekken dier woningen aan, omdat men die bijbe taling slechts als een overgangsmaatregel beschouwde en niet zeker was, dat zij ten eeuwigen dage zou plaats vinden. Er was dus weinig animo om in die huizen te trekken en het verwondert spreker dan ook, dat in de stukken staat te lezen, dat die menschen in de eerste plaats voor een gemeente- woning in aanmerking zullen komen. Eu wat betreft het argument, dat de gemeente nu in staat zou zijn ook te zorgen voor tuberculoselijders, het is spreker bekend, dat dergelijke personen, voor zoover zij een rente- kaart hebben, een zeker deel van de woninghuur uit het invaliditeitsfonds vergoed kunnen krijgen, als voor hun ver pleging betere huisvesting noodzakelijk is. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders draagt sprekers sympathie niet weg; de gemeente begeeft zich daarmede op een terrein, dat zij niet moet betreden. Meermalen is hier tetoogd, dat een crisiscomité niet moest opgericht worden, omdat er reeds armenzorg was; maar nu zou men weder een verkapte armenzorg in het leven roepen. Ook wil spreker erop wijzen, dat de meerderheid van Commissarissen, op wier advies Burgemeester en Wethouders in deze afgaan, destijds niet stond op het standpunt, dat die reserve van ruim f 170.000.speciaal zou besteed worden om daaruit steun te verleenen aan hen, die de hoogere huren niet zouden kunnen betalen. Spreker acht er ook zekere onbillijkheid in gelegen tegen over andere bewoners en kan zich vereenigen met de motie van den heer Oostdam, zoodat voor de woningen van gelijk type eenzelfde huurprijs zal gelden. Anders zal men een ongelijke behandeling van de menschen krijgen en zullen zij, die het brutaalst zijn, eerder een woning krijgen en zij, die een beetje beschroomd zijn, daarvoor nooit in aanmerking komen.. De heer Knuttel zegt, dat hij, toen hij van stuk no. 277 kennis nam, een illusie armer geworden is. Spreker heeft zich indertijd eenigszins verbaasd over het voorstel om deze woningen van gemeentewege te doen bouwen, want op elke woning zou door de gemeente 300.toegelegd worden maar het mooie gaat er nu toch wel wat vanaf, aangezien die bijdrage zal komen uit het fonds van de Lichtfabrieken. Spreker dacht toenmaals niet om dat fonds, dat zeer bepaal delijk gesticht is om de bewoners van de ontruimde woningen aan de Langegracht te helpen. De Voorzitter wijst er op, dat dit met den bouw van gemeentewege niets te maken heeft. Indien dit voorstel niet was gedaan, hadden de menschen in deze gemeentewoningen toch heel wat goedkooper terecht kunnen komen dan in de woningen van verschillende vereenigingen. Dat is het doel van den gemeentelijken bouw geweest. De heer Knuttel doet opmerken, dat die 48000.welke voor die woningen was uitgetrokken, op een andere wijze blijkt voor den dag te komen, zoodat het niet een royaliteit van Burgemeester en Wethouders was. Dat geld lag in het fonds van de Lichtfabrieken gereed. De Voorzitter zegt, dat indertijd al 48600.is gegeven en nu weer. De heer Knuttel antwoordt, dat het eerste bedrag van 48600.van het Rijk kwam, maar dat indertijd in het voor uitzicht is gesteld, dat van gemeentewege een dergelijk be drag zou worden gegeven. De Voorzitter zegt, dat deze f 48600.een bedrag is, dat door de Lichtfabrieken niet aan de gemeente is uitgekeerd, zoodat de gemeente inderdaad tot dat bedrag een bijdrage geeft. De heer Knuttel zegt niet te zullen voorstellen dat bedrag van f 48600.hooger te nemen, omdat daarvan het gevolg z.ou zijn, dat het fonds eerder was uitgeput en de gemeente eerder met den woningbouw zou ophouden. Volgens den Voorzitter heeft het niets te maken met den bouw van gemeentewege en kan de gemeente woningen zetten zonder een bedrag uit dat fonds te nemen, maar spreker meent, dat de gemeente geen woningen zou kunnen zetten zonder af schrijving, en zijns inziens moet zoo min mogelijk dat bedrag worden aangesproken. Al wordt punt II aangenomen, dan behoeft dat niet in te sluiten, dat men een sluitende rekening voor de exploitatie der woningen krijgt. Het is beter thans een klein bedrag af te schrijven en dan bij de verhuring rekening te houden met een niet sluitende exploitatie-rekening, opdat de feiten op den duur daartoe toch wel zullen dwingen. De redeneering van den heer Wilbrink noemt spreker eigenaardig. Omdat naar de overtuiging van den heer Wilbrink de bewoners van die woningen in het algemeen de huren niet zullen kunnen opbrengen, mag er zijns inziens niet op gewerkt worden, dat de huren eenigszins worden verlaagd en moeten de huren overeenkomstig het denkbeeld van oen heer Oostdam alle even hoog zijn. Indien het bedrag, dat thans door de Lichtfabrieken beschikbaar wordt gesteld, werd gebruikt voor huurverlaging over de woningen van alle woningbouwvereenigingen, dan zou dat, terwijl voor die 162 woningen een huurverlaging van 0.30 a 0.40 wordt ver kregen, voor alle woningen slechts een verlaging van 1 cent per week beteekenen. Spreker begrijpt niet, hoe de heer Wilbrink van diens standpunt zich er tegen kan verzetten, dat er van die huren iets afgaat. Met het voorstel van den heer Oostdam heeft dat buitengewoon weinig te maken. Dit komt pas aan de orde bij de besteding van die 48600.dat wil zeggen bij de vraag of de rente daarvan gelijkelijk zal worden omgeslagen over alle woningen dan wel over enkele. Uit dat oogpunt mag de heer Eikerbout zich niet tegen dat bedrag van 48600.— verzetten. De heer van Eck zegt behoord te hebben tol de minderheid van de Commissarissen der Lichtfabrieken, welke van meening was dat het fonds van 170.000.— niet voor dit doel moet aangewend worden. Dit beteekent echter niet, dat hij ten slotte tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stemmen. Spreker is van meening, dat, als de gemeente woningen bouwt, zij de moreele verplichting op zich laadt om te zorgen, dat de huurprijzen dier woningen door de menschen, voor wie ze bestemd zijn, kunnen gedragen worden. Het is hier geen zaak van armenzorg, maar een uitvloeisel van het menscheüjk solidariteitsgevoel. Het is de plicht der gemeen schap te zorgen, dat iedereen ten slotte kan beschikken over een behoorlijke woning. In beginsel heeft spreker dus geen bezwaar ertegen, dat van gemeentewege of vanwege de Lichtfabrieken geld voor dit doel besteed wordt. Nu worden hier toch eigenlijk twee verplichtingen dooreen gemengd: eenerzijds de verplichting van de gemeenschap om te zorgen, dat de huren in overeenstemming zijn met de draagkracht der bevolking, en anderzijds de verplichting van de Lichtfabrieken om de schade, welke zij aan den woning voorraad hebben berokkend door het afbreken van huizen, wat in het belang van het bedrijf noodig was, weder goed te maken, door nieuwe woningen te doen bouwen in plaats van de afgebroken woningen. Daarom zou spreker liever zien, dat het fonds van 170.000.besteed werd voor het gereed maken van een groot bouwplan. Commissarissen van de Lichtfabrieken hebben echter dit denkbeeld verworpen en nu vindt spreker geen vrijheid om tegen hun voorstel te stemmen, want anders zou de te maken Stichting niet in staat zijn de huren van de te bouwen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 7