192 MAANDAG 24 SEPTEMBER 1923. vertegenwoordigd is, harerzijds niet het goede voorbeeld heeft gegeven door ook maar één vrouw in de schoolcommissie te doen benoemen. Spreker kan er zich niet mede vereenigen, dat de samen stelling van de commissie onveranderd zou blijven en meent dat er alle reden is om de aanbeveling aan de schoolcommissie terug te sturen. De heer Yf.rweij wijst er op, dat de groep: »overige meerder jarige inwoners der gemeente" thans is samengesteld uit 4 personen, die uitgesproken voorstanders van het bijzonder onderwijs zijn. Het is dus niet meer dan rationeel, dat in die groep ook wordt benoemd iemand, die behoort tot de voor standers van het openbaar onderwijs. De heer Meunen spreekt dit tegen: De heer Boot is geen voorstander van het bijzonder onderwijs. De Voorzitter zou het verkeerd achten om deze benoeming uit te stellen. De Schoolcomissie is verplicht een aanbeveling op te maken, maar de Raadsleden zijn geheel vrij om hun stem uit te brengen op wien zij willen. Had men te doen met een voordracht, dan bestond er misschien eenige aanleiding om die terug te sturen, als men er zich niet mede kon vereenigen, maar hier is dat niet noodig, want men kan stemmen op wien men wil. Zooals de heer Groeneveld thans doet, kan hij bij elke aanbeveling handelen. Laat hij bij de begrooting over dit onderwerp een redevoering houden en dan een volgenden keer met de leiders van andere fracties te rade gaan om in de samenstelling der Schoolcommissie wijziging te brengen. Als spreker lid der Schoolcommissie was en hij had zonder aanzien des persoons geschikte menschen op de aanbeveling helpen plaatsen, zou hij er nooit voor te vinden zijn op aandrang van den Raad nieuwe personen aan te bevelen. Spreker ontkent niet het recht van den heer Groeneveld om te zeggen, dat andere personen dan de aanbevolenen moeten worden benoemd, maar de Raad kan de Schoolcommissie niet dwingen de door hem gewenschte leden aan te bevelen. De heer Groeneveld wijst er op, dat het argument van den Voorzitter, dat het slechts een aanbeveling geldt en de Raad daarvan kan afwijken, slechts theoretische waarde heeft, omdat de Raad in den regel zulk een aanbeveling volgt. Toen de rechterzijde nog in de minderheid was tegenover de liberalen, dacht zij er ook zoo over, want op 12 October 1899 is hier een motie van de rechterzijde behandeld, waaruit bleek, dat zij wel degelijk waarde hechtte aan dergelijke aan bevelingen, al mocht de Raad daarvan afwijken. De rechter zijde kan, nu zij meerderheid is geworden, er anders ove.r denken, maar dan is zij toch van meening veranderd. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Groeneveld wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Reimeringer, Sanders, van der Wall, Wilbrink, Heemskerk, Eikerbout. Pera, Huurman, Splinter, van Hamel, Wilmer, Oostdam, Eerdmans, Spendel, Coster, Mevr. de StoppelaarZeeman, de heeren van Rosmalen, Bergers, Mulder en Meijnen. Vóór stemmenMevr. van Itallievan Embden, de heeren Verweij, Witmans, Sijtsma, Groeneveld, Knuttel, Piekaar, van Eek, Baart, Kooistra en van Stralen. Vervolgens wordt benoemd met 15 stemmen de heer A. Couvée P.J.zn.; de heer M. G. Verweij verkreeg 11 stemmen, de heeren Wilbrink, Ds. M. J. Punselie en Mevr. van Itallie van Embden ieder 1 stem, terwijl 2 biljetten in blanco waren. X. Praeadvies op het verzoek van de wed. G. J. de Graaf geb. van Velzen, om de te bouwen loods op het terrein aan de üs- en Paardelaan, Sectie N. n°. 154, van hout te mogen maken. (Zie Ingek. St. No. 279). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente van eenige gedeelten van den Haarlemmerweg, Sectie K, Nis. 2570, 3608, 3669, 3670 en 3671. (Zie Ing. St. no. 284.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de inrichting van het perceel Nieuwe Mare No. 15, tot bureau van het Burgerlijk Armbestuur en de verbetering van de bovenwoningen van dat perceel. (Zie Ing. St. No. 285.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Stralen constateert tot zijn genoegen, dat in het te verbouwen pand Nieuwe Mare 15 een wachtgelegenheid zal worden ingericht, maar wil ten overvloede vragen, of, met het oog op het aantal ondersteunden door het Burgerlijk Armbestuur, de ontworpen wachtgelegenheid voldoende zal zijn. De heer Sanders is niet bevreesd, dat de ontworpen wacht gelegenheid te klein zal zijn. Mocht echter te eeniger tijd blijken, dat zij te klein is, dan zullen alsnog maatregelen genomen kunnen worden om daaraan tegemoet te komen. Dat is een quaestie van organisatie. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be hoeve van de demping en rioleering van de Binnenvestgracht benoorden de Langegracht. (Zie Ing. St. No. 286.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilmer acht deze demping nuttig, maar niet noodzakelijk en zal dan ook alleen daarom zijn stem aan dit voorstel geven, omdat het betreft werkverschaffing. Spreker heeft niet kunnen vinden, hoeveel van het voor gesteld bedrag direct aan de werkverschaffing ten goede zal komen en zou alsnog gaarne vernemen wat besteed zal worden aan arbeidsloonen en wat aan materialen. Mevrouw van Itallie—van Embden acht eveneens deze demping nuttig, maar niet noodzakelijk en zou nu gaarne van den Wethouder de verzekering krijgen, dat het gevolg niet zal zijn dat er geen geld meer is voor een andere werkver schaffing, welke, behalve nuttig, ook allernoodzakelijkst is, namelijk de demping van het Levendaal. Wanneer er alleen geld beschikbaar is voor het allernood zakelijkste, dan moet dit vóórgaan boven betgeen nuttig, maar niet noodzakelijk is. De heer Mulder zou het beter geacht hebben als de heer Wilmer spreker vooraf in kennis gesteld had met zijn vraag. Spreker kan hem nu onmogelijk antwoorden; hij weet niet precies hoeveel arbeidsloon in dit werk zit. Als men ingaat op hetgeen mevrouw van Itallievan Embden zegt, dan zou men niets meer kunnen doen; dan zou men steeds moeten zeggen: laten wij toch vooral geen andere uitgaven doen, want er mocht eens geen geld blijken te zijn voor de demping van het Levendaal. Dan moet mevrouw van Itallievan Embden maar tegen dit voorstel stemmen, want het is al te dwaas om alles aan één zaak vast te leggen, zooals mevrouw van Itallie blijkens haar vraag doet. De dem ping van het Levendaal moet naar sprekers meening geheel worden uitgeschakeld. De heer Wilmer zegt geen oogenblik te hebben kunnen vermoeden, dat de Wethouder, waar het hier een werk voor werkverschaffing geldt, geen antwoord zou kunnen geven op de vraag, hoeveel arbeidsloon in het aangevraagde bedrag zit; anders had hij den Wethouder gaarne te voren in kennis gesteld met zijn voornemen om die vraag te stellen. Spreker beeft die vraag gedaan, omdat hij deze demping niet nood zakelijk, maar wel nuttig vindt met het oog op de gelegenheid tot werkverschaffing, welke zij biedt. Daarom wilde hij weten hoeveel arbeidsloon er in zat en het heeft hem eenigszins bevreemd, dat de Wethouder die vraag niet kon beantwoorden. De heer Sijtsma zegt, dat het ook hem eenigszins verbaast, dat de Wethouder van Fabricage deze dingen niet onder de knie heeft, zöoals trouwens al meermalen is gebleken. Als men de werkverschaffing ter hand neemt, dan dient hij toch te weten op welk bedrag de kosten zijn begroot, al vallen deze in den regel tegen. Spreker vraagt hoever nu de plannen tot demping van het Levendaal, waaromtrent reeds lang geleden een motie is aan genomen, zijn gevorderd en of binnen betrekkelijk korten tijd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 4