GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
171
IHeEK«HES STUKKEN.
N°. 289. Leiden, 24 September 1923.
Hiernevens doen wij U toekomen de memorie van toe
lichting op de begrooting van inkomsten en uitgaven der
gemeente voor den dienst 1924; de begrooting zelve zal U
binnen enkele dagen worden toegezonden'.
De eenigszins latere verschijning van deze financieele
stukken dan in vorige jaren het geval was, is een gevolg van
de in Mei j.l. bekend geworden nieuwe gemeentelijke be-
grootings- en rekeningsvoorschriften, welke voor het eerst
van toepassing zijn verklaard voor het dienstjaar 1924.
Deze voorschriften zijn tot stand gekomen, teneinde te
voldoen aan den sinds jaren bestaanden wensch om, naast
meer uniformiteit dier voorschriften in de verschillende pro
vinciën, te komen tot een indeeling der gemeente-begrooting
op een zoodanige wijze, dat daaruit blijkt, wat elke tak van
dienst aan de gemeente opbrengt of kost (de z.g. netto-
metliode).
Een principieele wijziging brengen deze voorschriften dus
niet. Immers een administratie, waaruit de vermogenspositie
van de gemeente zou kunnen worden afgeleid, wordt niet
voorgeschreven.
Als zoodanig is niet te bescliouwen de begrooting van den
kapitaaldienst. De onderscheiding tusschen gewone en buiten
gewone inkomsten en uitgaven bestond reeds. Thans zijn de
posten van de beide hoofdstukken van den vroegeren buiten
gewonen dienst opgenomen in de begrooting van den
kapitaaldienst. De posten van den kapitaaldienst, waarop
een raming mogelijk is, zijn slechts gering in aantal; het is
toch bij het vaststellen van de begrooting geen gebruik
en trouwens ook niet mogelijk om te bepalen, welke
uitgaven in den loop van het komende jaar uit den kapitaal
dienst moeten worden betaald. Eerst tijdens het dienstjaar,
bij de behandeling van de verschillende voorstellen in den
Raad, worden de buitengewone uitgaven gevoteerd en eerst
dan worden de noodige begrootingsregelingen getroffen.
De nieuwe indeeling heeft voornamelijk een belangrijke
verschuiving en wijziging van posten ten gevolge gehad,
waardoor talrijke berekeningen moesten worden gemaakt.
De netto-methode geeft, zooals gezegd, een meer overzichte
lijke inrichting der begrooting, waardoor de naar haren
aard bij elkander behoorende inkomsten en uitgaven zooveel
mogelijk tegenover elkaar worden gerangschikt in hoofd
stukken en paragrafen, die zoowel voor de inkomsten als
voor de uitgaven een gelijkluidenden titel dragen.
Hierdoor dienen verzamel-posten als „Rente en Aflossing
van geldleeningen," „Pensioenen" enz. te worden gesplitst
naar de verschillende hoofdstukken en paragrafen.
Vooral de splitsing van de posten „Rente en Aflossing
van geldleeningen" heeft veel tijd gekost; feitelijk is zelfs
een splitsing van deze posten niet wel mogelijk.
Dit blijkt bijv. reeds dadelijk uit ons voorstel tot het
aangaan van de leening 1920 (Ingek. Stukken 1920 no. 107).
Als eerste post, waarvoor moet worden geleend, wordt
genoemd een som van 272.057.43^, zijnde het bedrag dat,
na het sluiten van de leening 1919, ongedekt bleef. Met is
aan te geven, over welke hoofdstukken der begrooting deze
post moet worden verdeeld. Het te leenen bedrag ad
ƒ2.309.862.65* wordt tenslotte verminderd met 183.644.49|,
waaronder is begrepen een bedrag van 133.575.34i wegens
van de bedrijven ontvangen, voor kapitaliseering bestemde,
aflossingen. Deze aflossingen ontstaan, doordat de bedrijven
in sneller tempo hun schuld aan de gemeente aflossen, dan
de gemeente haar schuld aan obligatiehouders. Dit verschil,
feitelijk dus een reserve, welke zou moeten dienen tot af
lossing van de schuld der gemeente wegens gesloten leeningen,
wordt gebezigd tot dekking van nieuwe kapitaalbehoeften.
Hieruit volgt dat verschillende kapitaals-uitgaven, vermeld
in het evengenoemd Ingekomen Stuk, feitelijk worden ge
dekt door gedeelten van vroeger aangegane geldleeningen
(aanvankelijk bestemd voor de bedrijven en door aflossing
vanwege de bedrijven vrijgekomen).
De vereischte splitsing is zoo juist mogelijk geschied,
waarbij getracht is ten laste van ieder hoofdstuk te brengen,
hetgeen ten laste daarvan dient te komen.
Volgens bijlage A2 der Memorie van Toelichting bedraagt
het berekende schuldrestant 9.251.384.57, terwijl het restant
der schuld inderdaad bedraagt f 10.031.800.(zie staat A1).
Dit verschil is ontstaan door bij de splitsing (dus in
bijlage A2) buiten beschouwing te laten, de bijzondere aflos
singen der bedrijven over de jaren 1920, 1921,1922 en 1923,
welke als kasgeld worden aangewend en dus niet ten bate
van een der Hoofdstukken kunnen worden gebracht. Van
deze bijzondere aflossingen is eerst bij het aangaan van een
volgende leening te zeggen op welk hoofdstuk zij zullen
worden gebracht. In verband met het gebruik van deze
leeningsgelden als kasgeld, wordt onder Volgn. 511 een
uitgaaf vooij rente geraamd.
Deze splitsing heeft verder tot gevolg, dat een vergelij
king der posten met overeenkomstige van vorige jaren niet
direkt mogelijk is. Daarom is in de Memorie van Toelich
ting liet oude volgnummer tusschen vermeld. Bij het
vergelijken der uitgetrokken bedragen van de verschillende
posten met die van vorige jaren'dient er daarom op te
worden gelet, dat de splitsing van de bedragen der posten
betreffende de diensten 1922 en 1923 niet heeft plaats gehad.
Een splitsing b.v. van de rekeningcijfers zou een zeer tijd-
roovend werk zijn geweestbovendien en juist op dezen
grond, is door Gedeputeerde Staten bericht, dat deze split
singen niet aangebracht behoeven te worden. Mitsdien zijn
van gesplitste posten de vroegere totalen veelal bij het
voornaamste onderdeel vermeld (zie b.v. de Volgn. 7 en 8).
In verband hiermede is tevens afgezien van het maken
van een vergelijkenden staat zooals vroeger wel werd opge
nomen in ons schrijven ter begeleiding van de begrooting.
Rog zij opgemerkt, dat, waar het aantal pagina's in de
memorie van toelichting van de uitgaven ongeveer 80
meer bedraagt dan dat der ontvangsten, een naast elkaar
drukken van ontvangsten en uitgaven ten gevolge zou hebben,
dat ongeveer 80 pagina's der ontvangsten slechts transporten
zouden aangeven. Om die reden zijn in de memorie van
toelichting, evenals vroeger, eerst de ontvangsten en daarna
de uitgaven opgenomen. De nummering der volgnummers
is uit den aard der zaak in overeenstemming met die der
(verzamel)begrooting.
Bij een vergelijking van de begrooting voor 1923 met die
voor 1924 valt in het bijzonder het volgende op te merken.
Op de begrooting voor 1923 werd aan opbrengst van de
plaatselijke inkomstenbelasting geraamd een bedrag van
2073697.Op de begrooting van 1924 is geraamd een
opbrengst uit dien hoofde van ƒ2.000.000.waarbij rekening
is gehouden met hetgeen, zonder wijziging van het vermenig-
vuldigingscijfer, aan inkomstenbelasting over 1924 ver
moedelijk zal worden ontvangen.
Bij deze belastingopbrengst bleek het niet mogelijk de
begrooting sluitend te maken; een bedrag van f 297708.
bleef ongedekt. Zonder in strijd te komen met de vereischten
van een voorzichtig gemeentelijk financieel beheer, heeft
ons College gemeend de dekking van dit bedrag te moeten
vinden door onder volgn. 2 als „Gedeelte van het (ver
moedelijk) batig slot van den gewonen dienst van het
dienstjaar 1923" een ontvangst te ramen van een bedrag-
gelijk aan dit tekort. Aangezien van het batig saldo van
den gewonen dienst 1922 een bedrag van ruim 475.000.
ten goede is gekomen aan het jaar 1923, tot dekking van
verschillende hoogere uitgaven en lagere ontvangsten, kan,
zoo aan de gemeente geen nieuwe lasten worden opgelegd,
doch daarentegen een verbetering in den toestand mocht
intreden, gerekend worden op een batig saldo voor 1923.
Aangezien overigens eerst in Mei 1924 bij de vaststelling
van het vermenigvuldigingscijfer met eenige juistheid hier
omtrent kan worden beslist, wordt deze aangelegenheid dan
nader onder de oogen gezien.
Zooals wij reeds opmerkten, werd de opbrengst aan
plaatselijke directe belasting bij de begrooting voor 1923
geraamd op 2073697.terwijl nu feitelijk noodig zou zijn
2.000.000.[- f 297.708.of 2.297.708.een verhoo
ging aangevende van 224.000.
Dit hoogere totaal is ontstaan, ondanks alle pogingen
dezerzijds aangewend, om tot verlaging van de uitgaven te
geraken. Het wordt voornamelijk veroorzaakt door de vol
gende posten:
5
189c
394
Uitkeering van het Rijk,
krachtens de wet van 1897
Rente tijdelijk belegd kas
geld
Bijdrage van het rijk in de
steunverleening aanwerk-
loozen
Ontvangsten
381.959.
30.800.
10.000.
422.759.—
193.637.—
5.000.-
Memorie
198.637.—
Ontvangsten nadeeliger
224.122.—
Volgn.
Omschrijving.
Raming '23.
Raming '24.