200 MAANDAG 24 SE iPTEMBER 1923. XVI. Bezwaarschriften tegen aanslagen in het schoolgeld Middelbaar- en Hooger Onderwijs, dienst 1921—1922. (Zie Ing. St. No. 283.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming beschikt op diverse bezwaar-en verzoekschriften, dienst 1921/22, inzake het schoolgeld Middelbaar- en Hooger Onderwijs, overeenkom stig het overgelegd advies van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter deelt mede, dat de afdeelingen tot het onderzoeken der begrooting zullen bijeenkomen op Woensdag 17 October des avonds. De begrooting zal verschijnen a.s. Donderdag of Vrijdag. Spreker vraagt, of iemand thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen heeft. De heer Kooistra wil vragen, of nog een antwoord te ver wachten is op het reeds lang ingekomen verzoek van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond om instelling van een dienstcommissie voor de gestichten »Endegeest", Voor geest" en nRhijngeest". De Voorzitter zegt, dat de Raad daarmede niets te maken heeft en zou het juister achten, indien genoemde bond zijn verzoek richt tot de commissie voor de gestichten, waarin 5 raadsleden zitten. De heer Kooistra heeft een brief van Burgemeester en Wethouders over deze aangelegenheid en meent, dat Burge meester en Wethouders in deze zaak ook wel eenige zeggen schap hebben, want een Wethouder is voorzitter der com missie voor de gestichten en die zal dus wel antwoord hierop kunnen geven. De heer Reimeringer verklaart geen antwoord te kunnen geven. De heer Kooistra zegt, dat in het schrijven van Burgemeester en Wethouders, d.d. 8 Februari, dat hij bij zich heeft, toegezegd wordt dat een dienstcommissie zal benoemd worden en spreker acht het dan ook voor de hand te liggen, dat hij nu eens bij Burgemeester en Wethouders informeert, wanneer dat eindelijk eens zal gebeuren. De Voorzitter kan onvoorbereid op deze vraag geen antwoord geven en raadt den heer Kooistra aan zich deswege tot den betrokken Wethouder te wenden. De heer Verweij zegt, dat de bedoeling van den heer Kooistra deze is: Burgemeester en Wethouders hebben toe gezegd, in verband ook met eert actie, welke de Centrale Neder- laudsche Ambtenarenbond heeft gevoerd, dat er voor de drie gestichten een dienstcommissie zou worden ingesteld, en nu wordt er gevraagd, wanneer Burgemeester en Wethouders daartoe denken over te gaan. De Voorzitter verklaart niet op al de gestelde vragen te kunnen antwoorden en verwijst voor nadere inlichtingen naar den Wethouder. De heer Baart herinnert er aan, dat in een van de vorige vergaderingen door Burgemeester en Wethouders de toezegging is gedaan, dat zij in den nieuwen Raad met voorstellen be treffende de reorganisatie van het georganiseerd overleg zouden komen. In verband daarmede vraagt spreker of die voorstellen spoedig zijn tegemoet te zien en of zij, alvorens bij den Raad te worden ingediend, in het georganiseerd overleg zullen worden besproken. Alleen indien dit laatste is geschied, kan de behandeling in den Raad behoorlijk tot haar recht komen. De Voorzitter antwoordt, dat het schema voor de herziening, het avant-projet, gereed is en in studie is bij den Wethouder Reimeringer. Zoodra Burgemeester en Wethouders het hebben behandeld, gaat het naar het georganiseerd overleg en dan komt het met een advies van dat college bij den Raad. Deze zaak kon eerst ter hand worden genomen na de benoeming van den heer Reimeringer tot Wethouder. Spreker doet den heer Baart opmerken, dat de rondvraag alleen bestemd is voor het doen van korte mededeelingen. Indien de heer Baart iets wil weten, doet hij beter het aan den Wethouder persoonlijk te vragen. Er staat in het Reglement van Orde niet, dat Burgemeester en Wethouders op elke vraag moeten antwoorden. De heer Piekaar deelt mede, dat te zijner kennis is gebracht, dat op werken, die voor rekening van de gemeente door aan nemers worden uitgevoerd, namelijk achter den Maresingel en bij de huizen, welke de firma Rutgers bouwt, de achturige werkdag schromelijk wordt overschreden. Terwijl die werken zijn ondernomen met het oog op de werkverschaffing, wordt daardoor menig arbeider, die er een stuk brood zou kunnen verdienen, uitgesloten van werk. Spreker zou gaarne willen, dat het college een onderzoek instelde en dan zoo spoedig mogelijk zijn maatregelen nam. De Voorzitter geeft den heer Piekaar in overweging om van een en ander aan den heer Mulder, die wegens een conferentie afwezig is, schriftelijk kennis te geven, omdat er anders van een eventueel ingrijpen zijnerzijds eerst sprake kan zijn na het verschijnen van het stenografisch verslag van deze vergadering. Overigens meent spreker, dat van de zijde van Burge meester en Wethouders aan deze zaak weinig te doen zal zijn. Heeft een overtreding van de Arbeidswet plaats gehad dan moet door de politie proces-verbaal worden opgemaakt. Indien de heer Piekaar meerdere getuigen heeft, is het beste, dat hij op het politiebureau van deze zaak aangifte gaat doen. Het is geen kwestie voor den Raad, noch van Burgemeester en Wethouders maar het is een zaak, die dan thuis behoort bij den Commissaris van Politie. De heer Piekaar antwoordt, dat er op die werken altijd een lijst van gemeentelijke voorschriften hangt en altijd een opzichter aanwezig is. Die opzichter behoeft niet langer dan 8 uur per dag te werken en tot zoolang heeft hij toezicht. Wordt er langer gewerkt, dan is er geen toezicht. Uit dat oogpunt had er van de zijde van Gemeentewerken wel kunnen zijn ingegrepen. De Voorzitter voelt wel iets voor dat argument, maar houdt overigens vol, dat het hier een politiezaak geldt. De heer Piekaar vraagt of het niet beter zou zijn, indien hij, in plaats van het op schrift te stellen, even den Wet houder opzocht en hem onmiddellijk ermede in kennis stelde. In den regel duurt schrijven zoo lang, dat de tijd vei loopt. De Voorzitter begrijpt niet, waarom deze zaken in den Raad moeten komen. Als spreker iets verkeerds zag, dan zou hij niet wachten totdat er een Raadsvergadering was, maar zou hij onmiddellijk de aandacht van den Wethouder erop vestigen, of de politie waarschuwen. De heer-Knuttel wijst erop, dat binnen kort voor 5 jaren het baggerwerk in de gemeente zal worden verpacht. Spreker vraagt, of het wel raadzaam is om in de tegenwoordige omstan digheden voor zulk een langen tijd het baggerwerk te ver pachten, want met het oog op de valuta zal een aannemer, die zich voor 5 jaren verbindt, zich ruimschoots moeten dekken, tenzij er een goudclausule in het contract komt. De Voorzitter doet opmerken, dat de gemeente volgens het tegenwoordig contract bijbetaalt. Een goudclausule zal toch ook nimmer iets geven. De heer Knuttel antwoordt, dat het wel verschil kan uit maken. Als geen goudclausule opgenomen wordt, dan zal de pachter zich moeten dekken. Met het oog op de kans dat de gulden in waarde daalt, dan zal hij veel meer willen toe hebben en niemand durft te zeggen, "hoe over 5 jaren de valuta-toestand zal zijn. De Voorzitter acht het bezwaar van den heer Knuttel niet zóó overwegend, omdat de gemeente toch bijbetaalt, maar Burgemeester en Wethouders zullen het gesprokene ter harte nemen bij de gunning. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 12