iM AAN DAG 24 SEPTEMBER 1923. 199 dan zullen wij die in het bestuur kunnen opnemen. Het gaat niet aan om nu maar alvast voor te schrijven, dat er huurders in het bestuur zullen moeten zitten. De heer Groeneveld komt terug op de uitlating van den Voorzitter, dat het groote verschil hierin bestaat, dat de ver- eenigingswoningen eigendom zijn van de bouwvereenigingen en deze woningen eigendom zijn van de gemeente. Ontleedt men deze zaak, dan blijkt het verschil echter niet zoo heel groot te zijn. De vereenigingen bouwen met over heidsgeld en de leden, die in den regel geen sou bezitten, beheeren dat overheidsgeld vrij goed. Over het algemeen is daarover niet te klagen, integendeel, de Voorzitter prijst wel eens de beheerders dier woningen. Een wezenlijk verschil is er dus niet en spreker ziet niet in, waarom men deze huizen, al zijn zij direct het eigendom van de gemeente, niet door de bewoners zeiven zou laten beheeren. Volgens den heer Pera zijn er onder de huurders menschen, die nog moeten leeren een huis goed te bewonen, welnu, dat kunnen zij beter leeren van hun medebewoners, dan van een commissie, welke als huisbaas optreedt. De woningen van vereenigingen worden altijd vrij goed bewoond, omdat de bewoners elkander in dat opzicht eontröleeren. De Voorzitter zegt, dat in de statuten van de stichtingen te den Haag en Rotterdam een dergelijke bepaling niet voorkomt, terwijl toch de heeren Drees en Albarda, onder wier wethouderschap die statuten zijn gemaakt, ook wel op dat idee zouden zijn gekomen. De heeren spreken over deze zaak veel te gemakkelijk. Spreker weet niet of de heer Sijtsma huizen bezit, maar, als dat het geval is, zal hij ze wel niet door zijn huurders laten beheeren. De heer van Hamel vraagt of voor deze statuten en de vorming van deze Stichting niet de goedkeuring van Gede puteerde Staten noodig is. Waar dat blijkens het toestemmend knikken van den Voor zitter inderdaad het geval is, vraagt hij zich af, of niet de mogelijkheid bestaat, dat Gedeputeerde Staten die goedkeu ring zouden weigeren, als er een clausule in voorkwam gelijk de heeren die er in opgenomen wenschen te zien. De algerneene beschouwingen worden gesloten. De motie van den heer van Eek wordt in stemming ge bracht en met 19 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Reimeringer, Sanders, van der Wall, Wilbrink, Heemskerk, Eikerbout, Pera, Huurman, Splinter, van Hamel, Wilmer, Oostdam, Eerdmans, Spendel, Coster, Mevr. de StoppelaarZeeman, de heeren Bergers, Mulder en Meijnen. Vóór stemmen: Mevr. van Itallie—van Embden, de heeren Verweij, Witmans, Sijtsma, Groeneveld, Knuttel, Piekaar, van Eek, Baart, van Rosmalen, Kooistra en van Stralen. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3 (Zie log. St. No. 277, bladz. 164) met het amendement van den heer Knuttel, strekkende om de eerste alinea van het artikel te lezen als volgt: »De huurprijzen van de aan het beheer der Stichting toe vertrouwde woningen c.a. worden bepaald door het Bestuur van de Stichting onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders, op den grondslag van de door den Gemeenteraad vast te stellen gezamenlijke huuropbrengst dezer woningen." De heer Knuttel acht het argument, zooeven door den Voorzitter gebezigd, als zou met dit amendement van spreker het vogeltje wel eens kunnen worden gedood, niet juist. Sprekers bedoeling is om te komen tot lagere huren, omdat hij de huren, zooals zij in de stukken zijn genoemd, te hoog vindt. Een bedrag van 3.87 is de gemiddelde huurprijs, wat zou beteekenen, omdat er van het grootste type het kleinste aantal huizen zijn, van het middelste type de meeste en van het kleinste type iets meer dan van het grootste, dat de huur van het middelste type, dus een woning met 2 slaapkamers en 1 huiskamer, op f 4.per week zou komen. Dergelijke huur is voor dat soort huizen veel te hoog. Een vergelijking met de huizen van woningbouwvereenigingen gaat niet op; vooreerst zijn daar de huren dikwijls ook veel te hoog, en verder zijn de huizen van die vereenigingen in het algemeen veel ruimer. Een woninghuur van f 4.beantwoordt aan een weekloon van f 25.a f 30.maar velen zijn er, die dergelijk inkomen niet meer bereiken en in elk geval zijn er zeer velen, en daartoe behooren juist degenen, die uit de onbewoonbaar ver klaarde woningen komen, voor wie het ondoenlijk is derge- lijken huurprijs te betalen. Die zouden den toeslag krijgen, maar als die toeslag ten deele weggaat aan de menschen, die gekomen zijn uit de door de Lichtfabrieken afgebroken woningen, dan schiet er weinig van over. Wanneer die toeslag iets zal beteekenen, dan zal slechts ongeveer één vierde gedeelte der huurders dien toeslag kunnen genieten. Sprekers bedoeling is de mogelijkheid te openen om tot lagere huren te komen. Slechts de mogelijkheid, want eerst zou men dan nog moeten hebben de vaststelling door den Gemeenteraad van het totaal bedrag, dat de huren moeten opbrengen. Spreker is het niet eens met den Voorzitter, dat het dan spoedig uit zou zijn met den verderen woningbouw. Er zijn twee mogelijkheden. Vooreerst, dat de Gemeenteraad bereid is groote offers uit de gemeentekas te brengen voor den woningbouw, en verder dat hij daartoe niet bereid is. In het laatste geval zal hij voorzichtigheidshalve beginnen met sprekers amendement te verwerpen; maar in het eerste geval zal hij op den ingeslagen weg doorgaan. De Voorzitter zegt, dat het niet zoozeer de vraag is, of de gemeenteraad al dan niet tot offers uit de gemeentekas bereid zal zijn, dan wel of de gemeenteraad daartoe wel in staat zal blijven. Als de Staat geen voorschotten meer geeft en de gemeente kan geen geld meer krijgen, hoe zou men dan kunnen bouwen? Daarom moet men niet zoo hard van stapel loopen. Het is gemakkelijk om te zeggen: wij zijn daartoe bereid, maar kan men het ook volhouden? De heer Knuttel wijst er op, dat in de rede van den Voorzitter iets zit, waardoor de zaak in een niet geheel juist licht komt te staan. De gemeente houdt zich namelijk niet bezig met woningbouw in het algemeen, maar alleen ook in de toekomst zal zij dat wel blijven doen met den bouw van woningen van goedkooper soort en kleiner type dan die, welke de bouwvereenigingen zetten. Vooral als de gemeente zeggenschap heeft over de huurders en haar woningen voor de mindergegoeden beschikbaar kan houden, is er van con currentie met de woningbouwvereenigingen niet veel sprake en zullen deze wel altijd blijven bouwen voor hen, die behoefte hebben aan betere woningen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Knuttel wordt in stemming gebracht en met 23 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Reimeringer, Sanders, Mevr. van Itallievau Embden, de heeren Witmans, van der Wall, Wilbrink, Heemskerk, Eikerbout, Pera, Huurman, Splinter, van Hamel, Wilmer, Sijtsma, Oostdam, Eerdmans, Spendel, Coster, Mevr. de StoppelaarZeeman, de heeren van Ros malen, Bergers, Mulder en Meijnen. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Groeneveld, Knuttel, Piekaar, van Eek, Baart, Kooistra en van Stralen. Artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en de artikelen 4, 5 en 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 7. (Zie Ing. St. No. 277, bladz. 164). De heer Witmans vraagt of het bestuur der Stichting zelf de boekhouding en de administratie moet voeren, dan wel of daarvoor aparte ambtenaren zullen worden aangesteld. De Voorzitter zegt daarop geen beslist antwoord te kunnen geven, omdat dit zal afhangen van den omvang dier boek houding en dier administratie. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 7 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De artikelen 8 tot en met 11 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, artikel 12 wordt zonder hoofdelijke stem ming en artikel 13 en de Overgangsbepaling worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange nomen, waarna de statuten in hun geheel zonder hoofdelijke stemming worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd wijzigingen van ondergeschikt belang, welke in de statuten alsnog noodig mochten blijken, daarin eventueel aan te brengen. Conclusie sub VI van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ten slotte zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 11