198 MAANDAG 24 SEPTEMBER 1923. Conclusie sub lil wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Conclusie sub IV wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Thans komen in behandeling de statuten der op te richten stichting. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eck heeft tegen deze statuten in het algemeen het bezwaar, dat daarbij in het geheel geen invloed op het beheer van de Stichting en op dat van de woningen wordt toegekend aan de huurders der woningen. Het standpunt bij den bouw door middel van woningbouwvereenigingen is, dat men de menschen, door hun invloed te geven op het beheer van die woningen, leert deze goed te beheeren en ook goed te bewonen. Zelf-opvoeding is ten slotte de beste opvoeding. Spreker zou gaarne zien, dat de huurders van deze gemeente woningen het bestuur der Stichting kozen en die Stichting werd beheerd onder toezicht van Burgemeester en Wethouders, maar hij begrijpt, dat een voorstel in dien zin in dezen Raad geen kans zou hebben aangenomen te worden. Wil bij wat bereiken, dan moet hij zich dus beperken tot een voorstel om een deel van het bestuur der Stichting door de huurders te doen kiezen, waardoor dezen medezeggenschap krijgen in het beheer der Stichting. Dat zou opvoedend werken. Het is ook goed, dat er contact komt tusschen het bestuur der Stichting en de huurders door bemiddeling van menschen, die, aan het bestuur deelnemende, zich van de zaken op de hoogte stellen. Werd in dien geest een beslissing genomen, dan zouden de statuten moeten worden omgewerkt. Spreker stelt nu een motie voor, welke hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer van Eck de volgende motie is ingediend: »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat een deel van het bestuur der stichting tot Reheer en Exploitatie van woningen te Leiden wordt verkozen door de huurders der aan het be heer dier Stichting toevertrouwde woningen." De motie van den heer van Eck wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Witmans zegt, dat de statuten bepalen, dat het bestuur der Stichting door Burgemeester en Wethouders wordt benoemd. Nu stelt spreker zich voor, dat dat binnenkort zal plaats hebben, en ook stelt hij zich voor, dat dan het bestuur de woningen gaat verhuren aan eventueele gegadigden, maar hij vraagt zich af, hoe een bestuur zou gekozen kunnen worden uit menschen (huurders), die nog niet bekend zijn. De heer van Eck antwoordt, dat, als de Raad zich ver- eenigde met het beginsel, in de motie neergelegd, in de statuten een overgangsbepaling zou moeten worden opgenomen, dat Burgemeester en Wethouders het recht hebben voor den eersten keer een bestuur aan te wijzen. De Voorzitter moet aanneming van deze motie ontraden. Men weet niet, of het mogelijk is uit de personen, die deze woningen zullen huren, geschikte bestuursleden te kiezen. Maar overigens kunnen zij hunne bezwaren kenbaar maken en een vereeniging van huurders stichten; ook ziet spreker er geen bezwaar in, dat in het bestuur 1 of 2 huurders opge nomen worden, als zich onder de huurders daarvoor geschikte personen bevinden. Het is echter verkeerd om dwingend voor te schrijven, dat huurders in het bestuur zullen moeten zitten. De heer WTlmer is het met den heer van Eck eens, dat er opvoedkundige kracht van kan uitgaan, als in het bestuur der Stichting ook eenige huurders zitting hebben, maar nu de Voorzitter reeds eenige malen gezegd heeft, dat hij er in beginsel voor is om, zoo er geschikte huurders zijn, die in het bestuur op te nemen, is een motie als de heer van Eck voorstelt niet noodig. Ook zal spreker zijn stem niet aan de motie kunnen geven, omdat het ook wel mogelijk is dat zich omstandigheden zullen voordoen, die het niet gewenscht zouden doen zijn iemand van de huurders in het bestuur op te nemen; het zou namelijk aanleiding kunnen geven tot wrijving tusschen groepen onder de huurders, zoodat het in het belang van de eensgezindheid beter zou zijn geen huurders in het bestuur op te nemen. De heer Knuttel meent, dat het hier meer dan een formeele quaestie betreft en dat er tusschen het standpunt van den heer van Eck en dat van den Voorzitter nog wel een ander verschil is dan de quaestie van dwang of vrijheid. Wanneer eenige bestuursleden door de huurders zelf worden aangewezen, dan zullen die bestuursleden zich gevoelen als de vertrouwensmannen der huurders, voor wie zij hebben op te komen en voor wie zij verantwoordelijk zijn. Dan is de invloed van die personen op de huurders aan den anderen kant ook grooter. Spreker vindt dat een kwestie van groot belang. De heer van Eck wijst er op, dat dê ervaring heeft geleerd, dat bestuursleden, door de woningbouwverenigingen aange wezen, in het algemeen niet zoo ongeschikt zijn. Aan den eenen kant eischt men van de huurders het grootst mogelijke vertrouwen, dat Burgemeester en Wethouders wel menschen zullen aanwijzen, die de woningen goed zullen beheeren, maar aan den anderen kant is er een grenzenloos wantrouwen tegen over de personen, die de huurders eventueel zouden aanwijzen. Vraagt men vertrouwen, dan moet men beginnen met ver trouwen te schenken. Zijn de menschen, die door de huurders als vertegenwoordigers worden aangewezen, niet in staat het juiste standpunt in te nemen, dan moeten zij dat door eigen ondervinding leeren. Men moet er iets voor over hebben de menschen in dat opzicht op te voeden. Denkt men alles buiten die menschen en over hen heen te kunnen doen, dan blijven zij dom en blijven zij wantrouwen koesteren. Spreker begrijpt niet, dat dit bescheiden voorstel tot toe kenning van medezeggenschap aan de huurders op tegenstand stuit, te meer omdat men de statuten altijd zoo kan inrichten, dat het groote overwicht bij Burgemeester en Wethouders blijft. Spreker vraagt wat men heeft aan steun, als dien van den heer Wilmer, die zegt: in het algemeen gevoel ik er iets voor, maar aan den anderen kant zijn er die en die bezwaren tegen en dus stem ik tegen. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eck vergeet, dat het hier gemeentelijken bouw geldt. De besturen der woningbouw- vereenigingen kiezen toch ook geen lid van het College van Burgemeester en Wethouders tot bestuurslid! Daar wordt het eigen linnen en familie gewasschen. Burgemeester en Wethouders moeten zorgen, dat de stichting een degelijk bestuur krijgt, en zij hebben daarvan niet de zekerheid, als het gekozen wordt door de huurders. De heer van Eck voegt spreker toe, dat dat weer een bewijs van wantrouwen is, maar spreker wijst er op, dat dat met wantrouwen niet heeft te maken. Het betreft hier het waken voor een behoorlijke behartiging dhr gemeentebelangen. De heer Sijtsma zegt, dat zijn partijgenoote en hij zullen stemmen vóór de motie van den heer van Eck. Hij begrijpt niet, dat die motie van alle kanten tegenstand ontmoet. Waar volgens den Voorzitter aanvankelijk een commissie van vijf leden zal worden benoemd, maar dat aantal later wellicht tot zeven kan worden uitgebreid, zouden die twee leden gevoeglijk uit de huurders kunnen worden genomen, omdat zij dan toch niet zoo grooten invloed ten kwade in het bestuur zouden kunnen uitoefenen. De heer Wilmer opperde de mogelijkheid, dat als er twee groepen waren en uit de eene groep personen werden aangewezen, de andere groep ontevreden zou zijn, maar indien de huurders een vereeniging vormen en deze vertegenwoordigers benoemt, is er veel minder aanleiding voor afgunst en ontevredenheid dan wanneer van boven af een paar personen worden aangewezen. Dat bezwaar tegen de motie kan dus niet gelden. Wanneer men daarmede kan bereiken de zelfopvoeding van de menschen, die in die woningen wonen, dan moet men het voorstel aandurven. Daar is aan de overzijde straks zoo ge schermd met het woord idealisme, laat men daar nu eens wat van toonen. De heer Pera herinnert aau de ernstige klachten, welke een paar jaren geleden zijn vernomen vanwege de bouwver- eenigingen over de wijze, waarop de woningen door de huurders bewoond worden. Ook in den kring van den heer van Eck is men daar goed mee bekend. Toen is uitgesproken, dat werkelijk de bewoners nog moeten leeren hunne huizen goed te bewonen. En nu zouden uit de personen, waaronder er zeer velen zijn, die geen huis weten te bewonen, bestuursleden moeten komen om controle uit te oefenen? Is er iets dwazer te bedenken? De huurders zijn geen belanghebbenden hierbij, maar zij profiteeren eenvoudig van de gunstige omstandigheden, en het zou hierop nederkomen, dat de eigenlijke verantwoordelijke personen, die voor de lasten staan, terzijde gesteld worden en dat de macht en de leiding zouden komen aan hen, die er geen belang bij hebben boe de zaken loopen. Men kan zeggen: het zijn belanghebbenden, maar het belang van huurders bij een huis beteekent niets, want als het hun lust gaan ze er uiten laten zij het liggen zooals zij het gemaakt hebben. Burgemeester en Wethouders nemen in deze het juiste stand punt in; zij zeggen: als er huurders zijn, die het bewijs hebben geleverd, dat zij geschikt zijn om mede eenig toezicht te houden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 10