GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 163 IKHEKOXBN STUKKEN. N°. 277. Leiden, 17 September 1923. In ons voorstel betreffende den bouw van gemeentewege van 162 arbeiderswoningen (Ingek. Stukken No. 61 van 1923) deelden wij Uwe Vergadering mede, dat bet onze aanvan kelijke gedachte was, eene woningbouwvereeniging met de exploitatie te belasten of, zoo dit op bezwaren mocht stuiten, een speciale stichting daartoe in het leven te roepen. Wij achtten het niet wenschelijk, dat de gemeente zelf rechtstreeks het beheer zou voeren, aangezien, naar onze opvatting, deze daartoe minder aangewezen is. Speciaal de omstandigheid, dat de huurders in het eerste geval te doen hebben met een, in zekeren zin, buiten de gemeente-admi nistratie staande instelling, en de exploitatie derhalve niet het karakter van een overheidsbedrijf krijgt met de daaraan vooral in casu verbonden nadeelen, leidde ons bij deze over wegingen. Het lag voor de hand, dat ons College zich allereerst wendde tot een der te dezer stede gevestigde woningbouw- vereenigingen, doch tot ons leedwezen kon met de ver- eeniging, met welke wij ter zake onderhandelingen voerden, in vele opzichten geen overeenstemming worden bereikt. Ten aanzien van meerdere punten bleef verschil van ge voelen bestaan. Onder deze omstandigheden kwam het ons College, na ampele overweging, voor, dat het denkbeeld, een reeds bestaande bouwvereeniging met de exploitatie te belasten, moest worden losgelaten en dat het thans de voorkeur verdiende, een geheel nieuw lichaam, een stichting, in het leven te roepen. Deze voordracht strekt dan ook, nu de woningen hare voltooiing naderen, en het derhalve tijd wordt, de wijze van exploitatie definitief te regelen, daartoe het voorstel te doen. De oprichting van een zoodanige instelling heeft boven gemeente-exploitatie nog het voordeel, dat het alsdan ook juridisch niet noodig is, voor de verhuring van de woningen een raadsbesluit te nemen. Immers, bleven de woningen bij de gemeente in beheer, dan was, ook al werd de bedrijfs vorm gekozen, bij letterlijke toepassing van de ter zake geldende wettelijke bepalingen, voor elke verhuring, daar deze uiteraard steeds onderhands geschiedt, een besluit van Uwe Vergadering noodig en moest dat besluit telkens door de Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd, terwijl alsdan op gelijke wijze zou moeten worden gehandeld ingeval van gerechtelijke ontruiming. Deze omslachtige handelwijze zou natuurlijk een grooten administratieven rompslomp veroor zaken en een vlotten gang van zaken ten zeerste bemoei lijken, zonder dat daartegenover eenig voordeel stond. Een stichting nu is aan dergelijke beperkende bepalingen niet gebonden. In de hieronder volgende conclusie van dit voorstel wordt Uwe Vergadering in overweging gegeven aan de Stichting een kapitaal te verstrekken van 100.Dit heeft intusschen slechts formeele beteekenisaangezien de inkomsten van de woningen ten bate en de uitgaven ten laste van de gemeente komen, heeft de stichting aan eigen kapitaal geen behoefte. Volgens de heerschende rechtsopvattingen schijnt echtereen dergelijk lichaam zonder dat niet te kunnen worden gecon stitueerd. Bij de statuten, die .wij Uwe Vergadering hierbij mede ter vaststelling aanbieden, is er van uitgegaan, dat de Stich ting de exploitatie in vollen omvang zal voeren en dat tot haar taak mitsdien zoowel de verhuring, het innen der huren en de administratie behooren, als de zorg voor onderhoud en vernieuwing. Het zal wel nauwelijks behoeven te worden gezegd, dat het in de bedoeling ligt, behalve de in aanbouw zijnde 162 woningen, ook de eventueel verder van gemeente wege te stichten woningen aan het beheer van de Stichting toe te vertrouwen. De eigendom van de huizen verblijft intusschen aan de gemeente. Voorts is bepaald, dat de huurprijzen door de Stichting onder goedkeuring van ons College worden bepaald met dien verstande, dat de totale huuropbrengst niet lager mag zijn, dan tot dekking van de uitgaven vereischt wordt. In dit voorschrift is de waarborg gelegen, dat, wat althans de exploitatie-uitkomst in haar geheel aangaat, het exploitatie schema, voorkomende in Ingek. Stuk No. 61, in hoofdzaak moet worden in acht genomen. De redactie van het betrokken artikel beoogt echter mede, het bestuur en ons College bij het bepalen van de huurprijzen niet te zeer aan een letter lijke toepassing van dat schema te binden; eenige vrijheid is gewenscht, in de eerste plaats omdat slechts, wanneer de werkelijke bouwkosten bekend zijn, de juiste huurprijzen kunnen worden vastgesteld, en verder, wijl zich ook het geval kan voordoen, dat de Stichting van derden bijdragen ontvangt of op andere wijze in de gelegenheid gesteld wordt om bepaalde gezinnen, die ten eenenmale niet in staat zijn den gewonen huurprijs te betalen, een toeslag op de huur te verleenen. In dat geval moet het bestuur de bevoegd heid hebben de woning aan een dergelijk gezin tegen een lageren huurprijs te verhuren. Wij hebben hier o.a. meer in het bijzonder op het oog de gezinnen, waarvan een of meer leden aan tuberculose lijden en voor wier verpleging betere huisvesting een absoluut vereischte is. Of en in hoe verre het bestuur zijn hulp over andere personen kan uit strekken, over gezinnen b.v., thans nog in onbewoonbaar ver klaarde perceelen gehuisvest, doch die een betere woning niet kunnen betrekken, daar zij meestal slechts een geringe huur kunnen betalen, of over gezinnen, die tengevolge van den verbouw der Lichtfabrieken hunne woning moesten ont ruimen of nog moeten ontruimen, en die eveneens steun behoeven, is een vraag, welker beantwoording afhangt van den omvang der middelen, waarover de Stichting voor dit doel eventueel zou kunnen beschikken. In het meergenoemde Ingekomen Stuk maakten wij er reeds met een enkel woord melding van, dat het, in aanmerking nemende de categorie van personen waarvoor deze woningen mede zijn bestemd, niet ongemotiveerd voorkwam, van gemeentewege op de huur zoo noodig een bijslag te ver leenen tot zoodanig bedrag, dat het door de gemeente te brengen offer ongeveer gelijk staat met de door het Rijk toegekende premie ad 300.per woning. Nu is het Uwe Vergadering wellicht niet onbekend, dat indertijd werd besloten van de winst der Lichtfabrieken een bedrag af te zonderen als zoogenaamde bouwreserve, zulks in verband met de omstandigheid, dat door den verbouw dier fabrieken een zeer belangrijke woonruimte aan hare bestemming werd onttrokken en daardoor aan de belangen van de volkshuisvesting in het algemeen schade werd toe gebracht. Een der nadeelen was o. m., dat door die ver mindering van de woonruimte de ontruiming van onbe woonbaar verklaarde woningen werd belemmerd. Gezinnen toch, die anders wellicht nog een geschikte bestaande woning tegen een voor hen passenden huurprijs hadden kunnen vinden doordat het aanbod van woningen ruimer zou zijn geweest, waren nu aangewezen op de duurdere nieuwe huizen, welker huurprijzen in het algemeen boven hunne draagkracht uitgingen. Men achtte het daarom een plicht der Stedelijke Fabrieken om in de kosten van de volkshuisvesting tegemoet te komen, hetgeen o. m. kan geschieden, door de te bouwen huizen binnen het bereik van de bedoelde gezinnen te brengen. Dit reservefonds, dat voor de Gasfabriek en de Electriciteits- fabriek thans een gezamenlijk bedrag van 170.725.99 ver tegenwoordigt, zou een drieledig doel kunnen hebben. In de eerste plaats, waar, zooals werd opgemerkt, de afbraak van zooveel huizen op den toestand der volkshuisvesting in het algemeen een nadeeligen invloed'had, om een bepaald bedrag, aan te wenden voor het verleenen ?van een tegemoetkoming in de betaling van den huurprijs aan de hierboven bedoelde bewoners der onbewoonbaar verklaarde woningen en aan andere daarvoor in aanmerking komende gezinnen; ten andere om de Lichtfabrieken in de gelegenheid te stellen zelf rechtstreeks de door haar verdreven bewoners, die steun behoeven, te helpen, zooals zij reeds geruimen tijd doet; en eindelijk om een bedrag beschikbaar te hebben teneinde den bouw van woningen te bevorderen door het geven van bijdragen als anderszins aan particuliere ondernemers of vereenigingen, wanneer van het Rijk geen premie meer kan worden verkregen. Het ligt o. i. niet op den weg van de Lichtfabrieken om zelf woningen te bouwen en nog minder om als exploitante daarvan op te treden. Wij achten dan ook thans den tijd gekomen aan het sub ten eerste genoemde punt gedeeltelijk uitvoering te geven en zouden daarom Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de meerderheid van Commissarissen, willen voorstellen ten behoeve van het onderwerpelijke bouwplan, dat toch ook beoogt in de plaats van de door de Lichtfabrieken geamoveerde woningen andere te stellen, over een bedrag van 162 x ƒ300.48.600.van het bovenbedoelde reservefonds te beschikken. Het komt ons de meest aangewezen weg voor, dat dit geschiedt in den vorm van een afschrijving op de bouwkosten van de woningen met gelijk bedrag, waardoor het bouwvoorschot van 333952. wordt teruggebracht tot 285.352.Daartoe is dan noodig, dat de Lichtfabrieken deze som aan de gemeente uitkeeren en zij in mindering wordt gebracht van de ten behoeve van den woningbouw aangegane leeningsschuld. Een en ander is in den suppletoiren begrootingsstaat aangegeven. Blijkens de hieronder afgedrukte nieuwe exploitatieraming, zal, na deze afschrijving op de bouwkosten, een gemiddelde huurprijs van 3,52 in plaats van 3,87 voldoende zijn, om een sluitende rekening te vérkrijgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 1