MAANDAG 27 AUGUSTUS 1923. 175 wat Burgemeester en Wethouders blijkbaar in hun schild voeren. De heer Pera blijft erbij, dat in de toelichting, welke de heer Wilbrink thans van zijn voorstel heeft gegeven, veel meer opgesloten ligt dan aanvankelijk te denken viel bij de indie ning ervan. Het was broodnoodig geweest dat hij bij het indienen van zijn voorstel een uitgebreide omschrijving had gegeven. Wat Burgemeester en Wethouders willen heeft be trekking op een veel eenvoudiger zaak dan hetgeen de heer Wilbrink nu te berde brengt; bij de toelichting, welke Burge meester en Wethouders gekregen hebben van den Directeur is dan ook daaraan niet gedacht. Nu spreekt de heer Wilbrink van onrechtvaardigheden, maar hij heeft niet kunnen aantoonen, dat, als de zaak geregeld wordt zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, on rechtvaardigheden gepleegd worden. Het gaat ten slotte toch zoo: er wordt een verordening vastgesteld en mocht zij later blijken niet met de billijkheid te kloppen, dan is het aange wezen om daarin verbetering aan te brengen. De heer Kooistra herinnerde aan het door hem indertijd gedaan voorstel tot aanstelling van een 4den havenrechercheür en zeide, dat nu toch wel blijkt, dat die ambtenaar noodig was. Wanneer sprake is van het al dan niet aanstellen van een 4den havenrechercheur, dan moet gevraagd worden, of er aan zulk een 4den rechercheur behoefte is; en nu kon, op grond van de werkzaamheden der havenrechercheurs, geconstateerd worden, dat er voor een 4den havenrechercheur toen geen werk was, en men stelt niet meer werkkrachten aan dan men noodig heeft. De heer Wilbrink doet opmerken dat hem, na indiening van zijn voorstel, verzocht is ten Stadhuize een toelichting te geven, waaraan hij voldaan heeft. De Wethouder blijkt er nu niets van te weten, maar dat kan spreker niet helpen. De Voorzitter zegt, dat de quaestie deze is, dat de grenzen van de gemeente zijn uitgebreid en dat de gemeente niet zonder groote kosten behoorlijk toezicht kan uitoefenen op de wateren tot de gemeentegrens. Als men daar overal goed toezicht zou willen houden, dan zou men niet kunnen volstaan met 1 havenrechercheur, maar men zou over veel meer personeel benevens over een of meer motorbooten en sloepjes moeten beschikken. Er zouden zeer vele kosten mede gemoeid zijn. Men zou onder anderen controle moeten oefenen tot de grens van de gemeente op het Galgewater, op de Nieuwe Vliet enz. Teneinde groote kosten te voorkomen, hebben Bur gemeester en Wethouders gemeend een kleineren haven dienst te moeten inrichten. Er is nu als het ware een dubbele grens: een van het havengebied en de geografische grens van de gemeente, zooals deze is vastgesteld bij de laatste uitbreiding. Er zijn vroeger andere plannen ingediend, maar die zijn met het oog op de hooge kosten niet tot uit voering gekomen. Nu er een afzonderlijke belastinggrens is, moet die ook consequent worden doorgevoerd en daarom ontraadt spreker de aanneming van het amendement van den heer Wilbrink. Als men binnen .de grens van het haven gebied blijft, behoeft men niet te betalen. Er moet worden gecontroleerd wie van buiten komt. De moeilijkheid zit niet alleen in de controle, maar er zit aan deze zaak ook een juridische kant. Indien het amendement van den heer Wilbrink werd aangenomen, zou iemand, die de Nieuwe Vliet uitkwam, in die buurt even bleef liggen en dan de stad invoer, wellicht nooit door den rechter kunnen worden veroordeeld wegens ontduiking der belasting, omdat hij niet meer van buiten kwam. Tegenover het argument, dat bijvoorbeeld de firma Gijzenij, welke in het vrije gebied ligt, havengeld moet betalen, wanneer zij van haar werf de stad ingaat, wijst spreker er op, dat iemand, die van buiten komt met zijn schip om dat daar te laten repareeren, vrij kan binnenvaren. Het hebben van'een dubbele grens leidt onvermijdelijk in sommige ge vallen tot bevoordeeling, in andere tot benadeeling, maar men mag daarom nog niet van onrechtvaardigheid spreken. Wil men overeenkomstig het denkbeeld van den heer Wilbrink handelen, dan moeten de beide grenzen samenvallen en dan zal men duizenden guldens meer aan toezicht moeten uit geven. Spreker waarschuwt tegen een lichtzinnige uitbreiding van het toezicht. Ook de heer Sanders heeft, toen hij tijdelijk Wethouder was, de onmogelijkheid van het vinden van een betere oplossing ingezien. De heer Knuttel ziet de zaak zoo in, dat de betrokken personen er door de regeling van Burgemeester en Wethou ders niet op achteruitgaan. Volgens den ouden toestand, toen hunne bedrijven nog buiten de gemeente lagen, liet men hen ook altijd dubbel betalen. Zij missen dus alleen het voordeel, dat anders uit de annexatie zou zijn voortgevloeid. De heer Wilbrink zegt, dat een havenrechercheur eiken dag toch eenige keeren rond moet rijden en de noodige controle zal moeten uitoefenen op het Galgewater tot de Nieuwe Vliet. De Voorzitter blijft er bij, dat, waar de grenzen van het havengebied niet samenvallen met die der gemeente, het onmogelijk is vanuit de bestaande posthuizen controle uit te oefenen op hetgeen aan de grens der gemeente voorvalt. De heer Eerdmans meent, dat het bezwaar van den heer Wilbrink is, dat iemand, die vanuit het belastbaar havenge bied naar een andere plaats van datzelfde gebied wil gaan, tweemaal moet betalen als hij om die plaats te bereiken door het provinciaal kanaal moet gaan. Is dit zoo, dan moet aan het bezwaar van die schippers tegemoetgekomen worden door het geven van een afgestempeld ontvangbewijs, op ver toon waarvan binnen zekeren tijd vrijstelling van betaling wordt verleend, als men weder in het belastbare havengebied komt. De Voorzitter zegt, dat het ervan afhangt, of men binnen door dan wel buiten om wil gaan. Spreker wil gaarne doen nagaan, of het mogelijk is een regeling te treffen, volgens welke iemand, die binnenkomt, een bewijs van uitgang krijgt, in den geest van de zoogenaamde doorvaartkaarten. Nu zijn allen het er over eens, dat er betaald moet worden als men komt binnen het belastinggebied van Leiden. Burge meester en Wethouders zeggen: altijd betalen, maar de heer Wilbrink zegt: alleen betalen, als men van buiten de grens der gemeente komt. Maar om daarop controle te kunnen uitoefenen heeft men meer dan 1 havenrechercheur noodig. Bovendien heeft men dan nog de juridische zijde van de zaak. Wanneer iemand zegt: ik kom niet van buiten de gemeente, dan zou, wegens gebrek aan tegenbewijs, veelal van hem geen belasting geheven kunnen worden. Aan den heer Eerdmans zegt spreker toe, dat de kwestie van de dubbele betaling onder het oog zal worden gezien. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd amendement van den heer Wilbrink wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 4 stemmen verworpen. Tegen, stemmen: de heeren Mulder, Bots, van der Lip, de Lange, Sijtsma, Kuivenhoven, van Hamel, Sanders, Splinter, Huurman, van Stralen, Wilmer, Groeneveld, Knuttel, Bisschop, Oostdam, Heemskerk, Eerdmans, Schoneveld, Eikerbout, Kooi stra en Pera. Vóór stemmende heeren Meijnen, Dubbeldeman, Wilbrink en mevrouw DubbeldemanTrago. Artikel 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 2 tot en met 7 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. b. Verordening, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van «Liggeld" in de gemeente Leiden. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 10 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. c. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 17 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 24), regelende de invor dering van de belasting onder den naam van «Liggeld" in de gemeente Leiden. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. d. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 3 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 19), regelende de heffing van eene belasting onder den naam van «Bruggeld" in de gemeente Leiden. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9