174 MAANDAG 27 AUGUSTUS 1923. II. Voorstel om de desbetreffende adressen als afgedaan te beschouwen. (Zie Ing. St. Nis 134 en 269.) De Voorzitter stelt in de eerste plaats aan de orde: a. Verordening, regelende de heffing *van eene belasting onder den naam van «Havengeld" in de gemeente Leiden. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Beraadslaging over artikel I (Zie Ing. St. No. 134, bladz. 68), waarop door den heer Wilbrink een amendement is voor gesteld (Zie Ing. St. No. 269, bladz. 160). De Voorzitter vraagt of de heer Wilbrink zijn amendement handhaaft. De heer Wilbrink antwoordt in bevestigenden zin. De Voorzitter doet opmerken, dat het amendement nader in dien zin moet worden gewijzigd, dat achter »Art. 1" wordt gelezen «alinea 1" en neemt aan, dat de heer Wilbrink goedvindt, dat die verandering wordt aangebracht. De heer Wilbrink wenscht, waar Burgemeester en Wet houders in Ingekomen Stuk No. 269 nog eens de argumenten van den Directeur van den Havendienst onderstrepen, zijn bezwaren tegen die argumenten naarvoren te brengen. De Directeur stelt het voor alsof het bij eventueele handhaving van den bestaanden toestand bijna onmogelijk is om zonder groote kosten een goede controle uit te oefenen. De Directeur voert aan, dat de controle zoo moeilijk zou zijn, maar spreker meent, dat die controle niet zoo moeilijk zal zijn als men den tijd neemt om haar behoorlijk in te richten. Als aan de posten Schrijversbrug, Hoogewoerdspoort en Neksluis opgenomen wordt, welke vaartuigen naar buiten gaan en zich, volgens de verklaring van de schippers, niet buiten de gemeente zullen begeven, dan behoeven de haven rechercheurs, die toch al eenige keeren pep dag de rondte moeten doen op de fiets, ten hoogste 5 minuten verder te rijden om te controleeren, of die opgaven al dan niet juist zijn, zoodat het zijns inziens geen bezwaar kan opleveren. Men behoeft dus niet voor die controle speciale personen aan te stellen en posthuizen op te richten. Spreker zou die kleine vermeerdering van werk niet van de ambtenaren vergen, indien hier niet een grove onbillijkheid werd begaan. De Directeur van den Markt- en Havendienst noemt het geval van de firma Boot, welke van deze nieuwe regeling voordeel zal hebben, omdat zij geen havengeld zal hebben te betalen voor de vaartuigen, welke bij haar werf komen, aangezien dat meestal nieuwe vaartuigen zijn en deze gratis de stad mogen binnenkomen; maar dit is een zeer exceptioneel geval, want andere firma's verkeeren niet in diezelfde positie. Indien bij voorbeeld de firma Gijzenij naar haar terrein terugvaart, moet zij, ofschoon zij binnen Leiden blijft, maar omdat zij binnen het havengebied komt, havengeld betalen. Hetzelfde geldt van de Grofsmederij en van andere bedrijven. Er komt nog iets bij. Indien een schipper een lading aan neemt voor een firma in de gemeente Leiden, met twee losplaatsen, rekent hij er op, slechts eén keer havengeld te moeten betalen, maar, indien hij bijvoorbeeld voor de firma Dros en Tieleman zoowel op het terrein aan den Zoeter- woudscheweg als aan den Ouden Rijn moet lossen, moet hij de provinciale wateren passeeren en op dien grond bij het weder binnenkomen van het Leidsche havengebied opnieuw havengeld betalen, ofschoon hij de stad Leiden geen oogenblik heeft verlaten, hetgeen een gevolg is van het simpele feit dat de gemeente Leiden in het Nieuwe Kanaal geen haven geld mag heffen. Verder wijst de Directeur er op, dat de gemeente Leiden op dit gebied in zoodanige moeilijke omstandigheden verkeert als met geen enkele andere plaats het geval is, maar, als men bijvoorbeeld te Rotterdam van de Leuvenhaven naar den overkant vaart of, op de rivier blijvende, de stad weer binnenkomt, behoeft men niet opnieuw havengeld te betalen, omdat men buiten het havengebied maar binnen de gemeente Rotterdam is gebleven. De gemeente Rotterdam mag op de Maas geen havengeld heffen, zoodat iedere schipper, die niet de stad binnengaat, vrij van havengeld is. Bovendien vestigt spreker er de aandacht op, dat te Rotterdam de contróle veel moeilijker is dan die te Leiden zou zijn. Ook Amsterdam heeft er nooit aan gedacht om van de omstandigheid, dat het geen goede contróle kon uitoefenen, de schippers de dupe te laten worden. Spreker hoopt, dat de Raad terwille van de billijkheid, de oude redactie van het havenreglement zal handhaven. De aanneming van dit voorstel zou verontwaardiging wekken en zijns inziens terecht. De Directeur van den Markt- en Havendienst is onjuist, waar bij in zijn rapport zegt, dat vroeger het havengebied gelijk was aan de gemeentelijke wateren, want indertijd, vóór de laatste annexatie van buitengemeenten, behoorde het Rijn en Schiekanaal tot de provinciale waterenen wanneer een schipper kwam in de provinciale wateren doch bleef binnen de gemeente Leiden, dan dacht men er niet aan om haven geld te heffen, als die schipper uit dat kanaal weer in de gemeentewateren van Leiden kwam. Zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt zal men onrechtvaardigheden begaan tegenover verscheidene schippers en spreker hoopt dan ook, dat de Raad zijn amen dement zal aannemen. De heer Pera acht het wel wat moeilijk om den heer Wilbrink te volgen in alles wat hij gezegd heeft. De heer Wilbrink wil laten betalen bij het binnenkomen van het havengebied door schepen, die van buiten de gemeente komen, en Burgemeester en Wethouders hebben het oog ge vestigd op de grenzen van het havengebied. Nu zegt de heer Wilbrink, dat vroeger ook niet het havengebied gelijk ging aan de grens der gemeente, maar men kon destijds vanuit de vaste posten de grens overzien, wat nu onmogelijk ge worden is. De waarnemend Directeur heeft aan spreker ver zekerd, dat het eenvoudig onmogelijk zou zijn om zonder grensposten te plaatsen de noodige contróle uit te oefenen. Men heeft hier het advies, van iemand, die op dit stuk prac- tische ervaring heeft en die voor geen kleintje vervaard is en ook niet tegen werk opziet. Er is geen quaestie van, dat men zou kunnen volstaan met eenige keeren per dag een afstand van 500 Meter te laten afleggen per fiets. Het betreft hier een zoodanige uitgestrektheid, dat het vanaf de tegen woordige posten niet te contróleeren iser zou zooveel gelegenheid zijn om fraude te plegen, dat men niet zal kunnen buiten grensposten, waaraan groote kosten verbonden zouden zijn. Het ware gewenscht geweest, dat de heer Wilbrink een meer uitgebreide toelichting tot dit voorstel had gegeven, want thans spreekt hij ervan, dat het feit, dat tusschen twee gedeelten van het havengebied vrij water ligt, aan de schippers nieuwe kosten zal veroorzaken, maar in zijn voorstel gaat het alleen over het binnenkomen van het havengebied. Verder herinnert spreker er aan, dat in het Ingekomen Stuk duidelijk is uiteengezet waarom van eventueele aan neming van het amendement van den heer Wilbrink mis bruik is te duchten. Burgemeester en Wethouders blijven hun voorstel aanbevelen en scharen zich in deze aan de zijde van den Directeur van den Markt- en Havendienst, aan wiens oordeel zij meer waarde hechten dan aan dat van den heer Wilbrink. Men kan wel zeggen, dat er «even dit" en «even dat" moet gedaan worden, maar bij de tegenwoordige sterkte van het personeel is dat niet uit te voeren. De heer Kooistra herinnert aan het voorstel, indertijd door hem gedaan, om een vierden havenrechercheur aan te stellen en wijst er op, dat uit de mededeelingen van den Directeur van den Havendienst, van den Wethouder en van den heer Wilbrink, die indertijd tegen gestemd heeft, thans wel blijkt, dat het niet zoo onpractisch was geweest om op dat denkbeeld in te gaan. De heer Wilbrink moet den heer Pera scherp betwisten, dat men voorheen van uit de posten kon overzien wat in de gemeentewateren bleef liggen of binnenkwam. Vanuit den post aan de Rijn- en Schiekade kon men van een schipper, die aan de Blauwpoortsbrug naarbuiten ging, niet constateeren waar hij bleef. Hij kon zeggen naar het Rijn- en Schiekanaal te gaan, maar als hij aan de Haagsche Schouw of bij de Neksluis weer binnenkwam, kon hij fraude hebben gepleegd zonder dat het viel te constateeren. Zoo zou spreker meerdere voorbeelden kunnen noemen. In elk geval moet er contróle blijven bestaan en, als de Directeur volgens den Wethouder niet voor een kleinigheid vervaard is> dan wijst spreker er op, dat hij in de 20 jaren, dat hij in de omgeving van Leiden heeft gevaren, den heer Romanesko nooit heeft zien contróleeren. Nu het personeel over een fiets beschikt, kan de controle zonder bezwaar eenigs- zins worden uitgebreid. Men mag niet een verordening wijzi gen, alleen om eenige moeite voor het personeel te voor komen, zonder te vragen of daardoor niet aan de billijkheid wordt tekort gedaan. Deze verordening is onrechtvaardig en verdient daarom afkeuring. Het verwijt van den Wethouder als zou spreker bij de toelichting van zijn voorstel niet uitvoerig genoeg zijn ge weest, wijst hij terug naar het college, dat een wijziging heeft voorgesteld, waarvan 25 van de 31 leden van den Raad niet konden beoordeelen wat zij inhield, omdat zij niet ter zake kundig waren. Als spreker voorstelt die wijziging onge daan te maken, acht hij het onnoodig uitvoerig aan te toonen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 8