MAANDAG 27 AUGUSTUS 1923 169 Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 4°. Advies van de Gezondheidscommissie op het voorstel in zake de onbewoonbaarverklaring van 291 woningen. Zal worden behandeld bij punt 24 der agenda. 5°. Idem als voren in zake verlenging van den termijn van ontruiming van een aantal onbewoonbaar verklaarde woningen. Zal worden behandeld bij punt 25 der agenda. 6°. Amendement van den heer Heemskerk, op het voorstel in zake de beschikbaarstelling van gelden voor het doen drukken van een nieuwen catalogus van de verzameling in het Stedelijk Museum. De heer Heemskerk verklaart zijn amendement in te trekken in plaats daarvan zal hij bij de behandeling van het betreffende voorstel een motie van dezelfde strekking indienen. 7°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in het Schoolgeld Middelbaar en Lager Onderwijs. Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. 8°. Verzoek van A. J. Bernard om terugbetaling van zijns inziens te veel betaalde plaatselijke directe belasting, dienst 1920/21. Dit verzoek luidt als volgt: Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge- teekende A. J. Bernard, wonende Vischmarkt. 23 alhier, dat hij in de plaatselijke belasting op het inkomen over 1920/21 werd aaugeslagen voor ongeveer 890. dat hij als directeur der N. V. Leidsche Ijzerhandel v/h Firma J. O. Bernard een salaris geniet van ƒ2000.per jaar, terwijl hem geen andere inkomsten ten dienste staan; dat hij, natuurlijk denkende aan een vergissing, zich terstond na de ontvangst van het aanslagbiljet tot den Controleur der belastingen wendde en hem den toestand uiteenzette; dat bij, ofschoon de Controleur beloofde, de zaak te zullen onderzoeken, daarna niets meer vernam, totdat hij in Juni 1921 werd opgeschrikt door een dwangbevel tot betaling; dat hij zich met de noodige bescheiden toen direct weder tot den Controleur persoonlijk wendde, die na een onderhoud van minstens een uur concludeerde: »Als U dadelijk f 200.be taalt dan is U van alles af. Kunt U dat?" dat hij, hoewel die som niet bezittende, het bedrag tijdelijk uit de kas der Vennootschap heeft genomen en het bij den Gemeenteontvanger gestort in de stellige overtuiging dat hij hiermede aan al zijn verplichtingen had voldaan; dat echter tot zijn groote ergernis in Januari j.l. voor het restant ad 700.beslag op zijn bezittingen werd gelegd; dat hij zich terstond opnieuw tot den Controleur wendde en hem aan de afspraak herinnerde; dat deze echter teneenenmale ontkende, bedoelde toezegging te hebben gedaan, en daarentegen beweerde, dat in Juni 1922 door den Raad afwijzend op de desbetreffende reclame was beschikt; dat echter deze afwijzende beschikking hem reclamant nooit heelt bereikt, daar hij dan begrijpelijkerwijze in zijn eigen belang zich terstond tot Gedeputeerde Staten zou hebben gewend; dat hij, onbekend met die beschikking, heeft nagelaten dit binnen den gestelden termijn te doen, en eerst na de beslag legging daartoe is overgegaan; dat Ged. Staten, na hem en den Controleur te hebben gehoord op zijn reclame afwijzend beschikten, juist opgrond, dat zij niet intjjds was ingediend; dat, ofschoon deze nalatigheid het gevolg was van het niet ontvangen Uwer afwijzende beschikking, hij noodgedwongen de resteerende 700.van zijn aanslag in drie termijnen heeft voldaan dat hij echter dien aanslag grievend onbillijk en verre van in verhouding tot zijn inkomen blijft vinden; redenen, waarom hij zich tot U wendt met het eerbiedig verzoek, dat hem de te veel betaalde belasting worde geres titueerd. 't Welk doende, enz. Leiden 23 Mei 1923 A J Bernard De Voorzitter. De lieer Bernard werd voor het belasting jaar 1920/21 in de plaatselijke inkomstenbelasting aangeslagen naar een inkomen van f 8000.Tegen dezen aanslag recla meerde hij, en, bij een voorloopige bespreking met den In specteur der Gemeentebelastingen van zijne bezwaren, werd hem veroorloofd voorloopig 200.op zijn aanslag af te betalen, waarbij dan tevens de vervolging zou worden opge schort, totdat op de reclame door den Raad zoil zijn beslist. Bij onderzoek der reclame bleek evenwel, dat de aanslag niet te hoog was geweest, doch dat het wel billijk kon worden geacht een aan den heer Bernard opgelegden navorderings aanslag over 1919/20 te royeeren en een voorgenomen na vorderingsaanslag over 1920/21 achterwege te laten. Op advies van de Commissie voor de belastingreclame's werd dan ook in de raadsvergadering van 24 April 1922 besloten den aan slag over 1920/21, waarover het onderhavige adres handelt, te handhaven. Eerst in het begin van 1923, dus geruimen tijd na het verstrijken van den wettelijken beroepstermijn van 1 maand, kwam de heer Bernard tegen de afwijzende beschikking in beroep bij Gedeputeerde Staten. Dit college heeft daarop den Heer Bernard en den Inspecteur der Gemeentebelastingen te zamen gehoord, doch blijkbaar geen termen gevonden om aan het verlangen van den Heer Bernard tegemoet te komen, want bij besluit van 4 April 1923 heeft genoemd college den Heer Bernard niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Door het hoogste college, in deze door de Gemeentewet aangewezen, is derhalve uitspraak gedaan, zoodat op het bezwaarschrift afwijzend moet worden beschikt. Spreker stelt derhalve voor aldus te besluiten. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 9°. Verzoek van G. van der Geest om eenige herstellingen te mogen verrichten aan de losplaats voor zijn meelfabriek aan de Zijl No. 25 onder Leiderdorp. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. 10°. Verzoek van H. J. van Hensbergen om 3 hoornen te doen rooien, staande vóór perceel Nieuwstraat 34. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat op 24 Augustus j.l. heeft plaats gehad de opneming der boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan proces verbaal in duplo is opgemaakt, dat aan Gedeputeerde Staten is opgezonden en in de Leeskamer is nedergelegd. De Voorzitter stelt voor, ter bespoediging van den loop der werkzaamheden, de benoeming der vier leden van de Schattingscommissie op één briefje te doen plaats hebben. Daartoe wordt besloten. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van een Gemeente-ontvanger. (Zie Ingek. St. No. 238). De Voorzitter verzoekt den heer Oostdam, Mevrouw Dub- beldemanTrago en den heeren Eerdmans en Wilbrink het stembureau uit te maken. Bij de eerste vrije stemming verkrijgen de heerenH. Filippo W. Fzn. 10, A. J. P. Spiesz 6, H. J. Doorn 5 en A. J. P. Koster 4 stemmen. De Voorzitter zegt, dat, aangezien niemand de volstrekte meerderheid van stemmen verkregen heeft, een nieuwe vrije stemming zal moeten plaats hebben. Bij deze nieuwe vrije stemming verkrijgen de heer H. Filippo W.Fzn. 10, de heeren H. J. Doorn en A. J. P. Spiesz ieder 6 en de heer A. J. P. Koster 3 stemmen. De Voorzitter zegt, dat, nu weder niemand de volstrekte meerderheid van stemmen op zich vereenigd heeft, een her stemming zal moeten plaats hebben tusschen de twee per sonen, die de meeste stemmen op zich vereenigd hebben, nl. den heer Filippo en den heer Doorn of Spiesz, die ieder 6 stemmen hebben gekregen. Er zal dus eerst een tusschen- stemming moeten plaats vinden om uit te maken, wie van deze beide laatstgenoemde heeren met den heer Filippo in herstemming zal komen. Bij deze tusschenstemming worden uitgebracht op den heer A. J. P. Spiesz 13 en op den heer H. J. Doorn 11 stemmen, terwijl 1 biljet in blanco is, zoodat de heer Spiesz in her stemming komt met den heer Filippo.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 3