180 MAANDAG 27 AUGUSTUS 1923. telijk vischbedrijf en van het gemeentelijk vvaschbedrijf. Ze zijn alleen in den verzamelpost vermeld. De heer Pera deelt mede, dat het resultaat van het ge meentelijk vischbedrijf over 1922 is geweest, dat er een winst overbleef, nadat alle onkosten waren betaald, ook de salarissen van het personeel spreker legt daarop den nadruk van f 1306.415. Het batig saldo van het gemeentelijk waschbedrijf over 1922 heeft bedragen 928.07. De heer Huurman vraagt hoeveel rente is berekend van den kostprijs van het perceel in de Pasteurstraat en hoeveel op dat gebouw is afgeschreven. Als men dat eens naging, zou blijken, dat van winst maken geen sprake is. De Voorzitter verzoekt den heer Huurman op dat onder werp niet verder door te gaan, omdat de rekeningen dei- beide bedrijven reeds aan de orde zijn geweest. De heer Huurman zegt, dat hij dit punt niet zou hebben aangeroerd, indien niet door een simpele vraag en een simpel antwoord naar buiten de schijn wordt gewekt alsof met die bedrijven winst werd behaald. De heer Pera wil tegenover den röep, welke door de stad gaat, als zou de gemeente op deze bedrijven geld toe leggen, constateeren, dat onder de uitgaven ook de salarissen van het personeel zijn begrepen, en verder alle uitgaven en onkosten aan de bedrijven verbonden, zoodat hij tot het resultaat komt, dat voor iederen particulier, die wil werken op de wijze als deze bedrijven doen, er een goede brood winning uit te halen is. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het in Ingekomen Stuk No. 254 afge drukt concept-besluit besloten. (De Wethouders worden geacht zich van mede stemmen te hebben onthouden). De Voorzitter vraagt, of een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. Niemand het woord verlangende, constateert spreker, dat de werkzaamheden zijn geëindigd en de tegenwoordige zittings periode van den Raad is afgesloten. Spreker houdt alsnu de volgende toespraak Dames en Heeren. Wij zijn thans aan 't einde van onze werkzaamheden van dezen dag gekomen en daarmede is afgesloten de zittingsperiode van den huidigen Raad. Alvorens we uit elkaar gaan, kan ik niet nalaten een enkel woord van afscheid tot hen te spreken, die uit vrijen wil of genood zaakt door den uitslag, dien de verkiezingen hebben aange wezen, niet meer in den Raad, die met den eersten Dinsdag van de a.s. Septembermaand een aanvang zal nemen, zullen zitting hebben. En dan wil ik in de eerste plaats een afscheidswoord spreken tot den oudsten hunner, den heer J. A. Bots, sedert 1901 Raadslid en sedert September 1911 Wethouder dezer gemeente, dus respectievelijk gedurende 22 en 12 jaar. De heer Bots heeft zich steeds in den Raad leeren kennen als een ijverig en nauwgezet lid, die door zijn humaan karak ter aller achting afdwong; als Wethouder heeft hij het beheer gehad over vele takken van bedrijf, daar hij beurtelings Wet houder van financiën, Wethouder van fabricage en wederom Wethouder van financiën is geweest. Speciaal heeft hij zich veel moeite gegeven voor 't organi- seeren van het openbare Armwezen en ook van de zorg voor de werkloozen. De 4 laatste jaren zijn voor den heer Bots wel de meest inspannende geweest en die, waarin hij het meest op den voorgrond is getreden. Een hartelijk woord van dank breng ik hem hier voor alles, wat hij èn als Raadslid èu als Wethouder voor de gemeente heeft gedaan met inspanning van zijne beste krachten. Na den heer Bots in volgorde van ouderdom als Raadslid noem ik thans Mr. J. C. van der Lip, Raadslid sedert Februari 1903 en Wethouder sedert Februari 1909, dus 20| jaar lang Raadslid en 14| jaar lang Wethouder van Leiden. In hem verliest de Raad een bij uitstek bekwaam en ijverig medelid. Bedeeld met een scherp verstand en met eene groote werk kracht en werklust is hij wel een dergenen geweest, die in de laatste 20 jaar in dezen Raad het meest op den voorgrond is getreden. Door zijn heengaan uit ons midden wordt den Leidschen Gemeenteraad een groote slag toegebracht. Maar nog erger is het, dat Leiden hem als Wethouder zal moeten missen. Vroeger als Wethouder van den Burgerlijken Stand, niet een der belangrijkste takken van dienst beheerende, was hij echter in 't College steeds de vraagbaak van allen zoo 'teene moeielijke quaestie Of décisie gold en gaf zijn oordeel dikwijls den doorslag.- Daarenboven nam hij voor afwezige of ongestelde collega's herhaaldelijk een hoogst gewichtige taak op zich. De laatste vier jaren heeft hij ieders bewondering en waar deering moeten opwekken en verdienen voor de voortreffelijke wijze, waarop hij het Wethouderschap,.van onderwijs en openbare gezondheid heeft bekleed, terwijl zijn werkkracht, scherpzinnigheid en inzicht ten zeerste gebleken zijn bij de reorganisatie van het Lager Onderwijs, die hij moest invoeren en doorvoeren ten gevolge van de nieuwe Wet op het Lager Onderwijs. En zijn heengaan uit den Raad en uit 't College van Burgemeester en Wethouders is ook voor mij persoonlijk een zeer groot verlies, omdat ik door meer dan gewone banden van vriendschap met hem verbonden, den grootst mogelijken steun van hern mocht ondervinden door zijne steeds welwil lend gegeven onpartijdige en juiste raadgevingen. Ik heb in de 13^ jaar, dat ik hier Burgemeester ben ge weest, onnoemelijk veel te danken gehad aan de hulp enden bijstand van het thans van ons scheidende humane, bekwame en altoos opgewekt en paraat zijnde raadslid. Na deze beide vertrekkende Wethouders, beiden hooggeacht door den heelen Raad en niet het minst door hunne mede leden in het College wegens hunne hoedanigheden van hoofd en hart, een afscheid toegesproken te hebben, een afscheid dat eenigszins moest klinken als een afscheid van heengaande broeders en vrienden, kom ik tot den heer J. de Lange. De Heer de Lange moet uit ons midden weggaan, om zijn gezondheidstoestand. Dit is voor hem zeer te betreuren, maar ook voor den Leidschen Raad en de Leidsche gemeente. Reeds van September 1899 tot September 1903 had hii zitting in den Raad en deed zich toen al kennen als een hoogst werkzaam, ijverig en scherpzinnig medelid, dat zich speciaal toelegde op de fabricage-zaken. Na jaren van uitstedigheid zich hier weer gevestigd heb bende, werd hij alras tot lid van den Leidschen Raad her kozen en van juli 1918 tot heden heeft hij wederom deel genomen aan 's Raads werkzaamheden met onverflauwde ambitie en met groote kennis van zaken, óók van détailzaken. Ook in gewichtige commissies nam hij. een vooraanstaande plaats in. Daarenboven heeft hij met kracht en kennis, na 't vertrek van Mr. van der Pot, diens Wethouderschap overgenomen en vervuld. Dat wethouderschap heeft helaas! slechts mogen duren van 6 September '21 tot 2 Mei '22. De heer de Lange achtte zich op laatstgenoemden datum niet gerechtigd langer die gewichtige post te bekleeden wegens den toestand van zijne gezondheid. Wij hopen dat thans, de nog meer volledige rust, moge bijdragen om hem groot, mogelijk algeheel her stel te brengen. Wij zullen steeds met dankbaarheid op zijn vervulling van het lidmaatschap van den Raad en van het Wethouderschap blijven terugzien. In volgorde van anciënniteit komen thans de heeren Kuivenhoven. Stijnman en Bisschop en mevrouw Dubbel- demanTrago. Alle vier zijn juist vier jaar lid van den Leidschen Gemeente raad geweest en hebben naar hunne en hare beste krachten en inzichten bijgedragen tot het heil van de gemeente. Mevrouw Dubbeldeman kwam dikwijls op den voorgrond wanneer het betrof zaken, waarin speciaal eene vrouw dik wijls meer inzicht kan hebben dan een man. Wij betreuren bet, dat deze veterane van de vrouwelijke Raadsleden, als ik mij zoo over eene dame mag uitlaten, reeds zoo spoedig uit ons midden gaat vertrekken. Ofschoon jong, was zij toch de oudste der beide dames, die voor 't eerst in 1919 als vrouwen-leden deze raadszaal betraden. Al deze vier leden zullen ook bij ons in aangename herin nering blijven, en hetzelfde kan ik zeggen van de jongste twee leden in diensttijd, de heeren Schoneveld en Jan de Lange, die eerst in 1920 en 1922 lid van deze vergadering werden. Ook dezen beiden heeren zij hier dank gebracht voor het geen zij ten bate van onze goedé stad hebben verricht. Ik eindig met den wensch uit te spreken, dat het alle negen vertrekkende leden goed moge gaan in het leven en evenals wij belang zullen blijven stellen in hunne personen, zoo hopen wij ook, dat de belangen van Leiden steeds hun ter harte mogen blijven gaan en zij ook buiten den Raad zullen willen bijdragen tot heidens bloei en welvaart. Wij achterblijvenden zullen steeds aangename herinnering blijven behouden aan het vriendschappelijk en vruchtdragend samenzijn met hen. Teekenen van instemming De Keër Bots wenscht een woord van dank te uiten naar aanleiding van de woorden van den Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 14