178 MAANDAG 27 AUGUSTUS 1923. college plotseling met een voorstel, dat simpel mag schijnen, maar in beginsel niet anders is dan een voorstel tot oprichting van een tweede zelfstandige instelling voor het verleenen van onderstand. Spreker heeft dat niet kunnen begrijpen. Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat zij de bezwaren van het Burgerlijk Armbestuur tegen deze nieuwe zaak, niet deelen, maar het principe, dat het Burgerlijk Armbestuur wordt gepasseerd, raken zij met geen vinger aan. Was de vierde September gepasseerd, dan zou spreker dien geest in het college kunnen toeschrijven aan den invloed van de nieuwe constellatie van den Raad. Het spijt spreker in hooge mate, dat dergelijk voorstel van Burgemeester en Wethouders gekomen is; een voorstel, dat inhoudt een negatie van een wettelijke instelling, welke op hun eigen voorstel in het leven geroepen is en naar hun eigen verklaring buitengewoon goed werkt. Nu wil men, dat de Raad aan een ambtenaar, wiens functie ligt op geneeskundig terrein, opdraagt om philanthropie te gaan uitoefenen ten koste van de belastingpenningen der ingezetenen. Die man heeft geen verstand van het verleenen van onderstand; hij heeft verstand van geneeskundige zaken, waarvoor hij door den Raad is benoemdmaar een oordeel over de noodzake lijkheid tot het veileenen van onderstand komt alleen toe aan het Burgerlijk Armbestuur, waarvan men op grond van de ervaring mag vertrouwen, dat het hulp zal verleenen waar het noodig is. Hoe zou die ambtenaar moeten weten, waar hulp verleend moet worden? Moet hij het zelf onderzoeken of moet hij het laten onderzoeken door zijn verplegers of verpleegsters, of zal het uitgemaakt moeten worden door de menschen, die de hulp aanvragen? Men mag dezen ambtenaar niet opdragen om uit te maken, of, als er steun noodig is, die steun kan verleend worden door de familie, door het kerkelijk Armbestuur dan wel moet verleend worden door het Burgerlijk Armbestuur. Het is in het belang van den geneeskundigen dienst en in het belang van een goede verzorging der armen nood zakelijk, dat dit voorstel verworpen wordt, en spreker roept daartoe in de medewerking van de niet-roode en niet-rose elementen van den Raad. De heer Wilbrink kan zich grootendeels aansluiten bij het betoog van den heer de Lange. Spreker heeft den indruk gekregen, dat men nu zal krijgen een inrichting voor maatschappelijk hulpbetoon. Indertijd is vanuit den Raad een voorstel gekomen om aan het Burger lijk Armbestuur den naam te geven van «Maatschappelijk hulpbetoon" en Burgemeester en Wethouders verzetten zich eenparig daartegen, maar nu komen zij zelf met zoo iets, want straks zal de Directeur van den Geneeskundigen Dienst niet naar het Burgerlijk Armbestuur gaan om het oordeel van het college te vragen, welke en hoeveel hulp in de gezinnen moet worden verleend. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoever de te verleenen hulp zal gaan. Er wordt wel gezegd, dat er contact zal worden gezocht met het Burgerlijk Armbestuur en met vereenigingen, opdat het werk, dat de geneeskundige dienst verricht, aan de organisatie's kan worden overgedragen, maar spreker meent, dat iemand, die in een gezin komt, gelijk een geneeskundige dat doet, niet kan beoordeelen of dat gezin door kennissen of familie kan worden geholpen dan wel of de gemeenschap steun moet verleenen. Gewenscht is, dat de geneeskundige dienst zich in verbinding stelt met het Burgerlijk Armbestuur, dat in deze over de noodige gegevens beschiktanders vreest spreker, dat in menig geval geholpen zal worden, waarin het Burger lijk Armbestuur steun zou weigeren. Spreker begrijpt niet hoe Burgemeester en Wethouders kunnen voorstellen aan den Directeur van den Geneeskundigen Dienst iets op te dragen wat niet tot diens taak behoort. Men heeft hier waarschijnlijk te doen met een zekere expansie- zucht van dien Directeur, die aan zijn dienst meer beteekenis wil geven door zijn taak meer omvattend te maken. Spreker wil daaraan niet medewerken. De Voorzitter geeft den heeren in overweging niet in herhalingen te vervallen, nu er kans bestaat, dat een avond vergadering kan worden vermeden. De heer Oostdam is het geheel met de beide vorige sprekers eens en het doet hem genoegen, dat ook het college van Burgemeester en Wethouders niet zoo erg zeker van zijn zaak is en een eenigszins aarzelende houding aanneemt. Dit blijkt uit de mededeeling, dat het een maatregel van tijdelijken aard is en dat men dit wordt tweemaal gezegd slechts met een proef te doen heeft. Zijns inziens moet men een dergelijken stap niet doen. De heer Heemskerk is het niet eens met de heeren de Lange en Wilbrink, dat deze arbeid aan het Burgerlijk Armbestuur moet worden opgedragen. De bedoeling van Burgemeester en Wethouders is blijkbaar, dat de Directeur van den Ge neeskundigen Dienst de zaak uit een medisch, niet uit een materieel oogpunt zal hebben te beschouwen en slechts zal optreden in die gevallen, waarin gewacht wordt op steun van andere zijde. Ofschoon de arbeid van het Burgerlijk Armbe stuur en van andere armbesturen op prijs moet worden ge steld, is er alleszins reden tot het in het leven roepen van dit instituut over te gaan, zoodat spreker zich dan ook kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wat betreft het verleenen van onderstand aan huismoeders, kan men zich indenken, dat door wijk vereenigingen en door Burgerlijk Armbestuur of door kerkelijke armbesturen geen steun verleend wordt, omdat de menschen niet in den waren zin yan het woord armlastig zijn, terwijl toch de gemeente lijke geneeskundige dienst op medische gronden van oordeel is, dat ingegrepen moet worden. De heer Bots wenscht zijn stem te motiveeren, omdat het Burgerlijk Armbestuur indertijd afwijzend heeft geadviseerd toen spreker wegens ongesteldheid afwezig was. Bij een conferentie met den Directeur van den Genees kundigen Dienst is spreker gebleken, dat het Burgerlijk Armbestuur vermoedelijk minder bezwaren geuit zou hebben wanneer het juister was ingelicht geweest omtrent de bedoeling van genoemden dienst. Wanneer op staanden voet hulp moet verschaft worden, dan is het dikwerf zeer moeilijk die in eens van een instelling te krijgen en het is dan ook het voornemen om alleen in den eersten nood te voorzien. Op dien grond zal spreker voor dit voorstel stemmen. De heer van der Lip meent eveneens, dat de heer de Lange zeer overdrijft wanneer hij zegt: Burgemeester en Wethouders handelen alsof er geen Burgerlijk Armbestuur meer bestaat; er wordt hier een filiaal van het Burgerlijk Armbestuur opge richt, enz. Er is geen quaestie van het oprichten van een philanthro- pische inrichting, die armen en zieken zal ondersteunen. Het betreft hier een geheel geneeskundige zaak; het gaat toch over maatschappelijke hulp bij ziekte. Dit geld wordt alleen uitgegeven wanneer het noodig is in het belang van de patiënten, daaronder begrepen kraamvrouwen. Deze hulp is thans niet mogelijk; elk oogenblik hoort men klachten, dat men in gevallen van ziekte niet onmiddellijk kan helpen. Men heeft zijn verbazing er over uitgesproken, dat dit voorstel komt van een rechtsch college van Burgemeester en Wethouders. Spreker kan in dit verband mededeelen, dat het voorstel in de Commissie voor den geneeskundigen dienst, die op een na uit rechtsche leden bestaat, algemeene instemming heeft gevonden. Welk bezwaar kan er ook tegen zijn om hulp te verleenen aan zieken met het doel om hen spoedig tot genezing te brengen of hunne genezing te bevorderen? De Raad heeft wel meer geld toegestaan voor uitgaven op medisch gebied. Spreker denkt aan de tuberculosebestrijding, de kraamvrouwen- verzorging en nog zooveel andere dingen. Hij zou het geheel met den heer de Lange eens zijn, indien werd voorgesteld een afzonderlijke afdeeling van het Burgerlijk Armbestuur op te richten, maar het geldt hier een uitgave op genees kundig gebied. De vraag van den heer Wilbrink, of een geneeskundige kan beoordeelen welke hulp in een gezin noodig is, beantwoordt spreker dan ook in bevestigenden zin, want het gaat hier juist over den gezondheidstoestand der betrokken personen. Beschouwt men de zaak van dien kant, dan moeten vragen als er gesteld zijn en waarover spreker zich heeft verbaasd, achterwege blijven en zal er niet meer gewaagd worden van expansie-zucht van den Directeur. Deze heeft er zelf op gewezen, dat alleen zal worden opgetreden in spoedeischende gevallen en in die gevallen, waarin in het belang van patiënten iets moet worden gedaan, terwijl dat van andere zijde niet geschiedt. Er zit in deze zaak dan ook geen principieele kwestie en tegen aanneming van het voor stel kan geen bezwaar bestaan. De heer Pera wil de verklaring afleggen, dat hij aan vankelijk tegen dit voorstel groot bezwaar had, omdat niet was te overzien hoeveel de kosten zouden bedragen, maar dat hij zich er ten slotte bij heeft neergelegd, vooreerst omdat niet bedoeld wordt het verleenen van duurzame hulp, maar slechts een direct optreden, om daarna particuliere vereeni gingen in de gelegenheid te stellen steun te bieden, en in de tweede plaats omdat de verzekering werd gegeven, dat het slechts een proef zou wezen. Spreker erkent evenwel volkomen de juistheid van het bezwaar, door den heer de Lange geopperd. De heer Eerdmans zegt, dat bij hem de vraag is gerezen of het werk, dat jaren en jaren door de Vereeniging tot steun aan kraamvrouwen is verricht, welke vereeniging in haar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 12