o.io
160
dat deze in vergelijking met zeilvaartuigen maken, ten
eenenmale verwerpelijk is.
Evenmin als het havengeld behoort het liggeld thans te
worden verlaagd. De liggeldbelasting is ook trouwens van
geringe beteekenis in 1920, 1921 en 1922 bracht zij slechts
op resp. ƒ267.85, ƒ254.50 en ƒ430.70 benevens ƒ1437—,
ƒ1561.en ƒ1591.aan rechten voor vaste ligplaatsen.
De Kamer van Koophandel acht blijkens hare missive
verlaging van deze belasting dan ook niet zoo urgent, dat
zij daartoe thans een voorstel meent te moeten doen.
Voor hetgeen overigens nog naar aanleiding van den in
houd van het schrijven der Kamer van Koophandel zou
kunnen worden opgemerkt, zij het ons veroorloofd wederom
naar het rapport van den wnd. Directeur van den Markt
en Havendienst te verwijzen. Slechts meenen wij nog eenige
sprekende cijfers naar voren te moeten brengen.
Aan tractementen van het personeel van den, zoo zuinig
mogelijk ingerichten, havendienst, bestaande uit 3 haven
rechercheurs en 34 brugwachters, moet worden betaald een
bedrag van 65618.61. Daartegenover is in 1922 ontvangen
aan havengeld 32709.80, aan bruggeld 14375.85, aan
liggeld 1591.en ƒ430.70, tezamen 49107.35. Het tekort
bedraagt mitsdien niet minder dan 16511.26. Voegt men
daarbij de kosten van onderhoud van 26 beweegbare en
109 vaste bruggen, wallen en andere kunstwerken, dan is
het duidelijk, dat ten behoeve van de scheepvaart in deze
gemeente door de gemeenschap jaarlijks aanzienlijke finan-
ciëele offers worden gebracht. Het is dan waarlijk billijk,
dat zij, die bij de scheepvaart betrokken zijn en van de
vaarwateren gebruik maken, in het bijzonder in de boven
bedoelde kosten bijdragen. Kaar onze meening nu zal de
schipperij te dezer stede na aanneming van onze voorstellen,
vooral nu die nog eenigszins zijn gewijzigd, niet overmatig
zwaar belast zijn.
Het bovenstaande samenvattende, wijzigen wij ons
voorstel van 24 April 1923 (Ingek. Stukken No. 134) sub I
alsnog in dien zin, dat het tarief, vermeld in artikel I vaD
de ontwerpverordening sub D, houdende wijziging van de
verordening van 3 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 19), regelende
de heffing van eene belasting onder den naam van „Brug
geld" in de gemeente Leiden, gewijzigd bij verordening van
24 April 1922 (Gemeenteblad No. 26) wordt gelezen als volgt:
Een vaartuig van 15 ton en daar
onder
0.05
Een vaartuig van 16 tot en met
40 ton
0.10
0.20
Een vaartuig van 41 tot en met
80 ton
0.15
0.30
Een vaartuig van 81 tot en met
0.40
200 ton
0.20
Een vaartuig van 201 tot en met
0.50
300 ton
0.25
Een vaartuig van 301 ton en daar
boven
0.30
0.60
Wij geven U thans in overweging te besluiten overeen
komstig ons voorstel van 24 April 1923 (Ingek. Stukken
No. 134), zooals dit in den hierboven aangegeven zin nader
is gewijzigd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Amendement van den heer Wilbrink.
Leiden, 28 April 1923.
Ondergeteekende stelt den Baad voor Art. 1 van de
Verordening regelende de heffing van eene belasting onder
den naam van havengeld in de gemeente Leiden, zie Inge
komen Stuk 134, te wijzigen en inplaats van het door B.
en W. voorgestelde te lezen:
Van Vaartuigen en houtvlotten die van buiten de Gemeente
de openbare gemeentewateren binnen de grenzen van het
havengebied der gemeente binnenkomen wordt behoudens
het bepaalde bij Art. 4 eene belasting geheven.
Jac. Wilbrink.
Amendement van den heer Wilbrink.
Leiden, 28 April 1923.
Ondergeteekende stelt den Baad voor de tarieven genoemd
in Art. 1 van de verordening regelende de heffing van eene
belasting onder den naam van Bruggeld zie ingekomen
stuk 134 aldus te wijzigen:
Een vaartuig van 15 ton en daaronder
0,05
0,10
Èen vaartuig van 16 tot en met 25 ton
0,07^
0,15
Een vaartuig van 26 tot en met 40 ton
0,10
0,20
Een vaartuig van 41 tot en met 60 ton
0,121
0,25
Een vaartuig van 61 tot en met 100 ton
0,15
0,30
Een vaartuig van 101 tot en met 200 ton
0,17|
0,35
Een vaartuig van 201 tot en met 300 ton
0,20
0,40
Een vaartuig van 301 tot en met 400 ton
0,22
0,45
Een vaartuig van 400 ton en daarboven
0,25
0,50
Jac. Wilbrink.
N°. 270. Leiden, 21 Augustus 1923.
Tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde
overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van
de terrein strookjes aan den Hoogen Morschweg, kad. bekend
Sectie P. n°. 310, P. nis 673 t/m. 682, 686 en 714, alle ged.
(Ingek. Stukken nis 244 en 243) heeft de Commissie van
Financiën geen bezwaar.
Eveneens ontmoet de vaststelling van de begrootings-
regelingen, gevoegd bij de voordrachten van Burgemeester
en Wethouders voor de kosten der doortrekking van het
riool in de Maria Gondastraat naar het Galgewater (Ingek.
Stukken n°. 247) en voor de kosten van het drukken van
een nieuwen catalogus van het Museum „de Lakenhal"
(Ingek. Stukken n°. 252) bij de Commissie geene bedenking,
indien de Baad voor een en ander de gevraagde gelden
beschikbaar stelt.
Zij geeft in overweging dienovereenkomstig te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N®. 271. Leiden, 22 Augustus 1923.
De Bekening van de ontvangsten en uitgaven der gemeente
over het jaar 1922 ontmoet bij de Commissie van Financiën
geene bedenking.
Zij adviseert U mitsdien die Bekening goed te keuren en
voorloopig vast te stellen, overeenkomstig het concept
besluit in de voordracht van Burgemeester en Wethouders
(Ingek. Stukken No. 254) opgenomen.
Aan den Gemeenteraad. De Oommissie van Financiën.
Laadvermogen van het vaartuig
waarvoor het bruggeld
wordt geheven.
Bedrag van
op gewonen
tijd van
openen
iet bruggeld
buiten den
gewonen tijd
van openen
De gewone
Buiten den
tijd van
gewonen tijd
openen
van openen