158 leerares in de handwerken, met dien verstande evenwel, dat het salaris met 15 wordt verminderd. Abt. 3. 1. Indien een leeraar wordt aangewezen om den directeur bij zijne taak ter zijde te staan, kan hem deswege eene toelage van ten hoogste 200.'s jaars worden verleend, indien daartoe naar de meening van Burgemeester en Wet houders aanleiding bestaat. 2. De conrector van het gymnasium geniet als zoodanig eene jaarlijksche bezoldiging van 200.boven de wedde, waarop hij als leeraar aanspraak heeft. Abt. 4. 1. Indien een leeraar gedurende vier achtereenvolgende jaren aan dezelfde school, of, zoo hij aan meer dan één in deze verordening bedoelde scholen werkzaam is geweest, aan die scholen gezamenlijk, hetzelfde getal wékelijksche lessen heeft gegeven, mag zijne jaarwedde aan die school, of die scholen gezamenlijk, daarna zonder zijne toestemming niet naar een lager getal lessen worden berekend. 2. Indien een leeraar gedurende vier achtereenvolgende jaren aan dezelfde school, of, zoo hij aan meer dan één in deze verordening bedoelde scholen werkzaam is geweest, aan die scholen gezamenlijk, een verschillend getal weke- lijksche lessen heeft gegeven, mag zijne jaarwedde aan die school, of die scholen gezamenlijk, daarna zonder zijne toestemming niet naar een lager getal lessen worden bere kend, dan hij heeft gegeven in het jaar, toen zijn getal lessen het kleinst was. 3. Op het salaris van hen, die in geen der door hen onderwezen vakken volledige bevoegdheid bezitten voor de school, waaraan zij werkzaam zijn, wordt vijftien ten honderd gekort. 4. Aan leeraren, die hun hoofdbetrekking bij het wettelijk geregeld onderwijs hebben en wier getal lessen zoo klein is, dat hun totaal salaris bij het wettelijk geregeld onderwijs zou blijven beneden ƒ3000.—, indien zij geen dienstjaren hebben en beneden ƒ3900.indien zij 20 of meer dienst jaren hebben, wordt, behoudens het bepaalde in lid 6 van dit artikel, gedurende een schooljaar per lesuur 50.meer toegekend dan hun volgens het normale tarief zou toekomen, met dien verstande, dat het totaal bedrag der bezoldiging bij 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 20 dienstjaren niet stijgt boven onderscheidenlijk 3120.3240.3360. 3480.—, ƒ3600.—, 3660.—, 3720.—, ƒ3780.—, ƒ3840.— en ƒ3900. 5. Voor de leeraren in de lichamelijke oefening gelden als grenzen ten deze 3000.en 3720.terwijl de bezoldi ging bij 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 16 dienstjaren niet mag stijgen boven onderscheidenlijk 3120.3240.3360. 3480.—, 3540.—, 3600.—, 3660.— en 3720.—. 6. Indien blijkt, dat de belanghebbende geweigerd heeft in het afgeloopen schooljaar- eene voor hem geschikte neven betrekking te aanvaarden, hoewel zijn totaal getal lessen daardoor niet boven 30 zou zijn gekomen, wordt de in lid 4 van dit artikel bedoelde vermeerdering van het bedrag per lesuur te rekenen van het begin van het schooljaar niet meer toegepast. Hierbij wordt er rekening mede gehouden, dat een leeraar vrij is al dan niet eene betrekking aan eene confessioneele school te aanvaarden, en dat betrekkingen aan scholen voor lager of uitgebreid lager onderwijs, diensten bewezen als directeur en leeraar van gymnastiek-vereeni- gingen enz. buiten beschouwing blijven. Abt. 5. 1. Voor leeraren telt als diensttijd ten volle mede de tijd als leeraar doorgebracht aan hoogere burgerscholen, middel bare scholen voor meisjes, gymnasia, lycea, middelbare of hoogere handelsscholen, zeevaartscholen, middelbare nijver heids- en landbouwscholen, kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, de Koninklijke militaire academie, het Koninklijk instituut voor de marine, de voormalige marine- machinistenschool, de adspirantenschool der marine te Dord recht, de cadettenschool en den hoofdcursus te Kampen en de dageursussen bij het wapen der infanterie, voor zoover zij het onderwijs hebben gegeven in vakken, genoemd in de Middelbaar Onderwijswet, zoomede als onderwijzer op jaar wedde aan Rijksnormaallessen. 2. Diensttijd, als lector of als assistent aan eene univer siteit of hoogeschool telt mede, indien, en voor zoover zulks, gelet op het karakter der bewezen diensten, naar de meening van Burgemeester en Wethouders, billijk is. 3. Diensttijd aan lagere scholen en aan dagscholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs telt voor de helft mede tot een maximuni van 6 jaren. Diensttijd, bewezen aan avondscholen, komt in geen geval in aanmerking. 4. Het vierde lid van artikel 1 is van toepassing. Abt. 6. Alvorens Burgemeester en Wethouders den leeraar in het genot stellen van eenige periodieke verhooging van wedde, in deze verordening bedoeld, winnen zij omtrent de ge- schikheid en plichtsbetrachting van den leeraar aan het gymnasium, door tusschenkomst van Curatoren, het advies in van den Inspecteur der gymnasia; betreft het een leeraar aan een der hoogere burgerscholen, dan winnen zij het advies in van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs. Abt. 7. In geval van eene vacature wordt voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend van 3.50 per werkelijk gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding worden uitgekeerd. Abt. 8. Ten aanzien van het verleenen van eene kindertoelage aan de leeraren geldt dezelfde regeling als voor de leeraren aan de Rijks hoogere burgerscholen is of zal worden vast gesteld. Abt. 9. Indien aan een leeraar in de gymnastiek het perceel Pieterskerkgracht No. 5 als ambtswoning wordt aangewezen met genot van verlichting en duinwater, zal van zijne wedde een bedrag van ƒ400.worden ingehouden. Abt. 10. 1. Aan de leeraren kan, indien het betreft leeraren aan het gymnasium, na ingewonnen advies van Curatoren en, indien het betreft leeraren aan de hoogere burgerscholen, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten gemeente-instellingen van voor bereidend hooger onderwijs of middelbaar onderwijs. 2. Het maximum aantal wekelijksche lessen, genoemd in artikel 2, lid 4 en lid 7, mag bij de toepassing dezer bepa ling niet worden overschreden. Abt. 11. Met uitzondering van de leeraren in de Hebreeuwsclie taal en het boekhouden, mogen de leeraren, wier bezoldi ging bij deze verordening geregeld is, zonder toestemming van den Gemeenteraad geene bezoldigde betrekking buiten de in het vorige artikel bedoelde, aannemen. Abt. 12. Voor tijdelijke leeraren geldt dezelfde jaarwedderegeling als voor de vaste, tenzij bij hunne aanstelling anders wordt bepaald. Abt. 13. De leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening is geregeld, zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den vijf en zestigjarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te vragenzij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. Abt. 14. 1. Voor de leeraren, die op 31 Augustus 1923 in dienst zijn, blijft, voor zooveel zij volgens de oude verordening meer zouden ontvangen dan volgens de nieuwe verordening, de oude verordening van kracht, doch met dien verstande, dat voor zoover daardoor zou worden uitgegaan boven hetgeen door hen op 31 Augustus 1923 werd genoten, als maximum voor het salaris geldt hetgeen hun volgens de oude verordening voor 26 lesuren in één betrekking zal toekomen, terwijl eene vermeerdering van lesuren na 31 Augustus 1923 buiten beschouwing wordt gelaten. 2. Aan de op 31 Augustus 1923 vast aangestelde leeraren en aan de op dien datum tijdelijk aangestelde wettelijk bevoegde leeraren, aan wie, bij hunne tijdelijke aanstelling, het vooruitzicht was geopend, dat zij, bij gebleken geschikt heid eene vaste aanstelling zouden ontvangen, kunnen ter oorzake van de invoering dezer salarisverordening, geen lessen worden ontnomen, dan voor zoover deze boven 26 uitgaan. Abt. 15. Waar in deze verordening wordt gesproken van directeur,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 2