118
Zij zijn verplicht zorg te dragen, dat alle bepalingen van
de wetten en verordeningen, betrekking hebbende op de
scholen voor lager onderwijs, stipt worden nagekomen.
Art. 2.
Zij zien toe op het gedrag en den ijver van het verder
onderwijzend personeel hunner scholen en zijn verplicht,
indien iemand van hen zich schuldig maakt aan slecht
gedrag of plichtsverzuim, daarvan onmiddellijk aan Burge
meester en Wethouders kennis te geven.
Art. 3.
Zij dragen zorg voor de reinheid der lokalen, voor ver
warming, verlichting en luchtverversching en voor het
zindelijk houden en goed bewaren van de schoolbehoeften,
zien toe, dat de schoolbehoeften zonder hunne toestemming
niet worden medegenomen en bevorderen, dat de voor
aanschaffing van nieuw schoolbehoeften op de begrooting
uitgetrokken posten niet worden overschreden.
Art. 4.
Zij zenden jaarlijks vóór 15 Januari van den toestand
van de school en het onderwijs, alsmede van het gedrag
en den ijver van het verder onderwijzend personeel, een
verslag aan Burgemeester en Wethouders, doen daarbij die
voorstellen, welke zij in het belang van het onderwijs
achten en zenden een afschrift van het verslag aan den
Inspecteur van het lager onderwijs in de Inspectie Leiden
en aan de Plaatselijke Schoolcommissie.
Art. 5.
De hoofden der scholen leggen van iederen leerling een
kaart aan en houden die kaarten nauwkeurig bij. Het
model der kaarten wordt door Burgemeester en Wethouders
vastgesteld.
Bij overplaatsing van een leerling naar een andere open
bare lagere school in deze gemeente zendt het hoofd der
school, aan welke school de leerling laatstelijk het onderwijs
volgde, de op dien leerling betrekking hebbende kaart, of
een duplicaat daarvan, aan het hoofd der school, naar
welke school de leerling overgaat.
Art. 6.
De hoofden der scholen zenden eens per drie maanden
aan de ouders of verzorgers een rapport omtrent het gedrag,
de vlijt en de vorderingen der leerlingen.
Art. 7.
Leerlingen, die niet behoorlijk gereinigd zijn of in wier
woning een lijder aan een besmettelijke ziekte, genoemd in
de wet van 4 December 1872 (Stbl. No. 134), aanwezig is,
worden door het hoofd der school niet toegelaten. Vermoedt
het hoofd dat een der kinderen lijdt aan een der ziekten,
genoemd in art. 12 der verordening van 15 Februari 1906
(Gem.blad No. 5) dan geeft hij hiervan onmiddellijk kennis
aan den schoolarts, met de zorg over zijn school belast.
Het hoofd der school is bevoegd, indien de schoolarts dit
wenschelijk acht, aan kinderen, die lijden aan kwalen, welke
voor de overige leerlingen nadeelig of hinderlijk zijn, tijdelijk
het verblijf op de school te ontzeggen.
Art. 8.
Leerlingen, die voortdurend den goeden gang van het
onderwijs verstoren of zich schuldig maken aan andere ernstige
feiten, worden door het hoofd der school, c. q. in overleg
met de betrokken leerkracht, tijdelijk van de school verwijderd.
Het hoofd geeft hiervan kennis aan Burgemeester en
Wethouders en roept hunne beslissing in.
Art. 9.
De hoofden der scholen zijn voor ouders of verzorgers
van leerlingen aan de school te spreken, op door Burge
meester en Wethouders voor elke school vast te stellen
dagen en uren.
De spreekuren worden op duidelijk waarneembare wijze
aan de schoolgebouwen aangegeven, zoo mogelijk in de on
middellijke nabijheid van den ingang.
Art. 10.
De hoofden der scholen zijn een half uur vóór den aan
vang van eiken schooltijd in de school aanwezig en mogen
de school gedurende schooltijd niet verlaten.
Indien zij door ziekte verhinderd zijn op de school aan
wezig te zijn, geven zij daarvan kennis aan Burgemeester
en Wethouders en aan hun plaatsvervanger.
In andere gevallen mogen zij van de school niet afwezig
zijn dan met toestemming van Burgemeester eh Wethouders.
Art. 11.
Zij mogen aan geen lid van het onderwijzend personeel
hunner school voor langer dan drie achtereenvolgende dagen
verlof tot afwezigheid uit de school verleenen.
Tot het verleenen van een verlof van langeren duur is de
toestemming van Burgemeester en Wethouders vereischt.
Art. 12.
Zij kunnen aan alle leerlingen hunner school of aan die
uit enkele lokalen in den namiddag vacantie geven, wanneer
de temperatuur in de lokalen om 12 uur zoo hoog is, dat
het verblijf aldaar in den namiddag naar hun oordeel voor
leerlingen en onderwijzend personeel onhoudbaar wordt geacht.
Wanneer de hoofden van deze bevoegdheid gebruik maken,
geven zij daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders
en aan den Inspecteur van het lager onderwijs in de inspectie
Leiden.
Yacantie voor ijsvermaak wordt alleen gegeven door den
Burgemeester of bij afwezigheid van dezen, door den Wet
houder van onderwijs.
Van het verder onderwijzend personeel.
Art: 13.
De onderwijzers(essen) zijn verplicht alle voorschriften,
hun door het hoofd der school te geven, stipt op te volgen,
behoudens beroep op Burgemeester en Wethouders.
Art. 14.
Indien zij door ziekte verhinderd zijn op de school aan
wezig te zijn, zorgen zij, dat liét hoofd der school daarvan
ten minste een half uur vóór den aanvang der school
kennis draagt.
Wenschen zij om andere redenen uit de school afwezig
te zijn, dan verzoeken, zij, onder mededeeling der reden,
het hoofd der school om verlof en onderwerpen zij zich aan
diens beslissing, behoudens beroep op Burgemeester en Wet
houders.
Art. 15.
Zij zijn een half uur vóór den aanvang van eiken schooltijd
in de school aanwezig, ten einde een en ander voor dien
schooltijd voor te bereiden en toe zien op het binnenkomen
der leerlingen.
Algemeeiie bepalingen.
Art. 16.
Behoudens het bepaalde in art. 179 der Lager Onder
wijswet 1920 mogen de onderwijzers of onderwijzeressen
zonder toestemming van het hoofd der school noch mon
deling, noch schriftelijk, officieele inlichtingen over school-
zaken aan derden verstrekken. Van de beslissing van het
hoofd der school staat beroep open bij Burgemeester en
Wethouders.
Art. 17.
Op de scholen mogen geen couranten, circulaires, ge
schriften en dergelijke onder de leerlingen worden verspreid,
of zóó worden bewaard, dat de leerlingen er kennis van
kunnen nemen.
Art. 18.
Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 10 en 14 dezer
instructie, is de verordening van 29 December 1919 (Gem.
blad no 55) op de hoofden en het verder onderwijzend per
soneel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande,
dat de hoofden met betrekking tot de toepassing dier veror
dening als hoofden van takken van dienst worden beschouwd.
Art. 19.
Een verzoek om ontslag moet tenminste drie maanden
voor den datum van ingang aan den Gemeenteraad worden
ingezonden.
Slotbepalingen.
Art. 20.
Deze verordening treedt in werking op 1 September 1923.
Op dien datum vervallen de verordeningen van 25 Januari