116
dat met het onderwijs in een vaste klasse is belast, toch
achten wij het voor een niet ambulant-hoofd zeker mogelijk
dat toezicht zij het dan niet zoo intensief uit te
oefenen. In tegenstelling met de hoofdenvereeniging zijn wij
derhalve van meening dat dit artikel wel uitvoerbaar is.
Deze vereeniging adviseert om slechts dan kennisgeving aan
ons College voor" te schrijven indien iemand van het verder
onderwijzend personeel zich bij herhaling schuldig maakt
aan slecht gedrag of plichtsverzuim.
Wij meenen dat onmiddellijlce kennisgeving in geval van
slecht gedrag of plichtsverzuim de voorkeur verdient omdat niet
aan de beoordeeling van ieder hoofd moet worden overgelaten
hoe dikwijls een onderwijzer(es) zich aan dergelijke feiten
kan schuldig maken, alvorens die te onzer kennis worden
gebracht.
Art. 4. Met betrekking tot hetgeen door de onderwijzers
bonden bij dit artikel in overweging wordt gegeven ver
oorloven wij ons te verwijzen naar hetgeen wij, na de
artikelsgewijze toelichting, hebben opgemerkt inzake rapporten
van de hoofden van scholen over het verdere onderwijzend
personeel hunner scholen.
Art. 5. Hoewel het model der in dit artikel bedoelde
kaarten nog niet door ons is vastgesteld, staat voor ons
College wel al vast, dat de door de hoofdenvereeniging ge
noemde leerplichtkaart daarvoor niet kan dienen. Wij stellen
ons voor vóór de vaststelling van dat model de school
vergaderingen daarover te hooren.
Art. 6. De hoofdenvereeniging adviseert het driemaande-
lijksch rapport omtrent het gedrag, de vlijt en de vorderingen
der leerlingen door de(n) onderwijzer(es) mede te doen onder
teekenen en het artikel op dit punt aan te vullen. Hoewel
wij geen bezwaar tegen die mede-onderteekening hebben,
schijnt het ons niet noodig dat in de instructie op te nemen.
Wat de door de onderwijzersbonden gewenschte verandering
betreft, mogen wij verwijzen naar onze toelichting op art. 10
der ontwerp-verordening, regelende het openbaar gewoon
lager- en uitgebreid lager onderwijs.
Art. 7. Bij het aanvankelijk ontwerp was als laatste alinea
aan dit artikel toegevoegd: „Maakt het hoofd der school
van deze bevoegdheid geen gebruik, dan kan op voorstel
van den schoolarts de tijdelijke verwijdering van den leerling
door Burgemeester en Wethouders worden gelast". Aangezien
bij art. 10 der verordening van 15 Februari 1906 (Gem.blad
No. 5), gewijzigd bij verordening van 11 April 1918 (Gem.
blad No. 10) in het hier bedoelde geval is voorzien, hebben
wij de genoemde bepaling uit het aanvankelijk ontwerp
geschrapt.
Art. 9. Wij vestigen er Uwe aandacht op, dat dit ontwerp
geene bepaling bevat als voorkomt in art. 8 van de bestaande
„Instructie voor het hulppersoneel der O. L. scholen". Bij
ongewijzigde vaststelling van het ontwerp, zal het den onder
wijzeressen) dus voortaan niet verboden zijn besprekingen
te houden met ouders of verzorgers van leerlingen. Ook na
kennisneming van de adviezen blijven wij van meening, dat
dit onderwerp zich voor verdere reglementeering niet leent
en dat met het bepaalde in dit artikel wel kan worden
volstaan.
Art. 10. Het komt ons voor dat de door de hoofden
gewenschte toevoeging aan de le alinea van de woorden:
„tenzij het in 't belang van de school noodzakelijk is" over
bodig is en dat het niet gewenscht is het advies te volgen
van de onderwijzersbonden welke de woorden „en mogen
de school gedurende den schooltijd niet verlaten" wenschen
te zien geschrapt.
O. i. spreekt het vanzelf, dat het hoofd in werkelijke
dringende gevallen de school mag verlaten. Dat dit artikel
het hoofd zou verbieden om de leerlingen zijner klasse
naar het schoolbad te geleiden of met die leerlingen school-
wandelingen te maken, kunnen wij niet toegeven.
Met betrekking tot de door de Plaatselijke Schoolcommissie
gewenschte toevoeging aan dit artikel van eene bepaling
betreffende controle door een geneesheer in geval van ziekte
verwijzen wij naar de toelichting op art. 18.
Art. 12. Dit artikel brengt geen verandering in hetgeen
krachtens aanschrijving van ons College reeds bestond.
Art. 16. Dit artikel is vrijwel geheel in overeenstemming
met eene destijds noodig geachte aanschrijving van ons
College. Hoewel de Plaatselijke Schoolcommissie en de onder
wijzersbonden in overweging geven het artikel te doen
vervallen, blijven wij op het behoud van dit artikel prijs stellen.
Art. 17. Dit voorschrift bestond in eenigszins gewijzigden
vorm reeds krachtens aanschrijving van ons College. De
onderwijzersbonden wenschen dit artikel te zien geschrapt.
De Plaatselijke Schoolcommissie acht het in dit artikel be
paalde te „kras" en is van meening, dat zich omstandig
heden kunnen voordoen, waarbij verspreiding van een
geschrift op de scholen wenschelijk kan zijn. Om die reden
adviseert zij aan het artikel toe te voegen de woorden „dan
met goedvinden van Burgemeester en Wethouders.
Wij meenen dat het in dit artikel bepaalde moet worden
gehandhaafd en moeten toevoeging aan het artikel van die
woorden ten sterkste ontraden.
De opmerking van de hoofdenvereeniging geeft ons aan
leiding te verzekeren, dat dit artikel o. i. volstrekt niet
verbiedt om oproepingen voor de ouderavonden aan de
leerlingen mede te geven.
Art. 18. De Plaatselijke Schoolcommissie adviseert aan
art. 10 een nieuwe alinea toe te voegen, waarbij aan de
hoofden van scholen de verplichting wordt opgelegd om in
geval van ziekte een controleerend geneesheer in hunne
woning toe te laten en zich aan een onderzoek door dezen
te onderwerpen. Hoewel de indertijd door ons tot de hoofden
gerichte circulaire blijkbaar voor andere uitlegging vatbaar
is, had toch de bedoelde controle tot nu toe ook plaats
bij ziekte der hoofden.
Het schijnt ons wel gewenscht ten deze in de instructie
een bepaling op te nemen, welke dan echter zoowel voor
de hoofden als voor liet verder onderwijzend personeel
moet gelden. Om die reden hebben wij alsnog dit artikel
in het ontwerp opgenomen.
Art. 19 en 20. Door de opneming van een nieuw artikel
18 zijn de artikelen 18 en 19 vernummerd tot 19 en 20.
De Plaatselijke Schoolcommissie geeft nog in overweging
in de verordening de volgende bepaling op te nemen „De
hoofden der scholen roepen de tusschenkomst van B. en W.
in, wanneer eenig artikel van verordening of instructie
wordt overtreden.
Wij achten dergelijke bepaling geheel overbodig.
Verder verzoekt de Commissie ons College te overwegen
het maken van een besluit, waarbij wordt vastgesteld, dat
wanneer een hoofd der school in het schoolverslag of in
andere stukken ongunstig rapporteert over een of meerdere
zijner onderwijzers(essen) deze laatste in de gelegenheid
gesteld worden van den inhoud van dit rapport kennis te
nemen.
Het schijnt ons niet gewenscht een dergelijke gebiedende
bepaling vast te stellen, waaraan trouwens in de praktijk
nimmer de behoefte is gebleken. Bovendien zou de bepaling
ten gevolge kunnen hebben, dat een hoofd der school der
gelijke rapporten mondeling aan ons uitbracht, zoodat de
bepaling dan toch geheel illusoir zou worden.
Wij deelen U nog mede, dat de verordening van 20 Juni 1921
(Gem. blad no. 35) regelende de bezoldiging van de vakonder
wijzers en onderwijzeressen in teekenen, lichamelijke oefening
en handwerken en de toelage aan de kweekelingen en helpsters
bij het onderwijs in de vrouwelijke handwerken der openbare
lagere scholen in deze gemeente, in verband met de vervanging
van de vakonderwijzeressen in de nuttige handwerken door
gewone onderwijzeressen niet ongewijzigd kan blijven. Met het
oog op den geringen omvang dier verordening schijnt het ons
gewenscht die verordening door een geheel nieuwe te ver
vangen. Na kennisneming van het bij de stukken in de
Leeskamer ter inzage gelegd exemplaar der thans nog geldende
verordening, in hetwelk met rooden inkt de door ons wen
schelijk geachte veranderingen zijn aangebracht, vereischt
de ontwerp-verordening waarmede de Inspecteur van het
lager onderwijs en de Plaatselijke Schoolcommissie zich hebben
vereenigd, o. i. geen verdere toelichting.
Ten slotte merken wij nog op, dat de verordening van
5 Januari 1920 (Gem. blad No. 4) tot regeling:
a. van de wijze van uitbetaling der jaarwedden van de
onderwijzers aan de openbare lagere scholen in de gemeente
Leiden
b. van de inhouding dier jaarwedden bij verlof tot afwe
zigheid
c. van de huurwaarde der ambtswoning van een schoolhoofd,
moet worden geacht van rechtswege te zijn vervallen, aan
gezien in deze onderwerpen bij Algemeenen Maatregel van
Bestuur is voorzien.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging:
A. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordeningen
ïo. VERORDENING,
regelende het openbaar gewoon lager- en uitgebreid lager
onderwijs in de gemeente Leiden.
Artikel 1.
Het gewoon lager onderwijs wordt gegeven in:
1°. a. scholen met zesjarigen leergang en
b. een of meer Centrale scholen voor het 7e leerjaar,
die gezamenlijk eindonderwijs geven en de leerlingen ook
geschikt maken voor het volgen van het onderwijs aan de
Ambachtsschool
2°. scholen met zesjarigen leergang, opleidende voor uit
gebreid lager onderwijs;