GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
Ill
ISeUEOIIIEH STUKKEN.
N°. 224. Leiden, 21 Juli 1923.
Gelijk U bekend is zijn bij de wet van 16 Februari 1923
(Staatsblad 38) verschillende veranderingen aangebracht in de
artikelen der Lager-onderwijswet 1920, betrekking hebbende
op het schoolgeld.
Artikel 62 bepaalt thans, dat bij ontstentenis van beide
ouders schoolgeld wordt geheven van „de voogden of ver
zorgers", terwijl te voren was bepaald, dat bij ontstentenis
van beide ouders, „van die kinderen zelveri" schoolgeld wordt
geheven. Verder wordt thans bij het tweede lid van dat
artikel dwingend voorgeschreven, dat de heffing geschiedt
naar het belastbaar inkomen volgens de wet op de Inkomsten
belasting 1914 en sluit art. 66 thans de mogelijkheid uit om
voor kinderen uit andere gemeenten een ander tarief toe te
passen. Beperkte de wetswijziging zich tot deze veranderingen,
dan zou de thans geldende gemeentelijke verordening geheel
intact kunnen blijven. Immers wordt bij die verordening
reeds voorgeschreven, dat het schoolgeld bij ontstentenis
van beide ouders door den voogd of den verzorger van den
leerling verschuldigd is, dat grondslag der heffing is het
inkomen volgens den laatsten aanslag in de Rijksinkomsten -
belasting na toepassing van den kinderaftrek, bedoeld in
art. 38 der wet op de inkomstenbelasting 1914 en wordt
voor leerlingen uit andere gemeenten hetzelfde schoolgeld
geheven als voor die uit de eigen gemeente.
Een der meest belangrijke wijzigingen in de wettelijke
bepalingen is echter wel deze, dat het 2e lid van art. 66 is
vervallen. Dat lid luidde als volgt: „Indien meer dan één
„leerling uit hetzelfde gezin gelijktijdig eene school van
„dezelfde soort bezoekt, wordt het schoolgeld voor den
„tweeden leerling met twintig, den derden met veertig, den
„vierden met zestig en den vijfden met tachtig ten honderd
„verminderd en is voor de volgende leerlingen geen school
geld -verschuldigd". Tot de schrapping van dit lid is men
overgegaan om te kunnen komen tot vereenvoudiging van
de schoolgeldheffing. In de practijk toch is gebleken, dat
deze bepaling aanleiding geeft tot veel omslag en onkosten en
dat zij tot aanzienlijke vertraging in het opmaken der school-
geldkóhieren leidt. Hoewel men o. i. ook na de wetswijziging
de vroegere bepaling betreffende de vermindering van school
geld voor meer leerlingen uit één gezin zoude kunnen hand
haven, zijn de daaraan verbonden bezwaren van dien aard,
dat wij het zeer gewenscht achten een meer eenvoudig stelsel
van schoolgeldheffing in te voeren. Om die reden hebben
wij een schaal ontworpen, volgens welke het schoolgeld voor
iederen leerling uit hetzelfde gezin gelijk is en volgens welke
het schoolgeldtarief per kind lager wordt naar gelang van
de grootte van het gezin. Waar bovendien het belastbaar
inkomen (na kinderaftrek) grondslag vormt voor de heffing,
wordt o. i. in voldoende mate met de grootte van de gezinnen
rekening gehouden.
Door de vereenvoudiging van de heffing kunnen de kohieren
eerder worden vastgesteld, zal de inning dus meer normaal
kunnen plaats hebben en zal het aantal oninbare posten
geringer worden.
Bij het ontworpen tarief zijn 5 groepen van gezinnen
genomen, n.l. gezinnen met 1, 2, 3, 4 en 5 en meer kinderen.
Het tegenwoordige tarief voor het gewoon lager onderwijs
gaat voor belastbare inkomens van 10.800.en meer
tot 120.O.i. kan wel iets hooger worden gegaan. Het
ontworpen tarief gaat dan ook in maximum bij een belast
baar inkomen van 14000.en meer tot 140.
Wij brengen in herinnering dat Uwe Vergadering bij de
behandeling van de tegenwoordige schoolgeldregeling de vol
gende motie aannam: „De Raad verzoekt aan Burgemeester
„en Wethouders eene nadere regeling te ontwerpen, waardoor
„het mogelijk wordt aan de schoolgeldplichtigen met een
„inkomen beneden 2000.wekelijksche betaling te ver
oorloven". De bezwaren aan de wekelijksche inning van
het schoolgeld verbonden zijn destijds voldoende in het licht
gesteld. Hu ons echter gebleken is, dat velen maandelijksche
betaling zeer bezwaarlijk vinden, achten wij het wel gewenscht
betaling per week mogelijk te maken. Afgescheiden van de
vraag, of het wettelijk mogelijk is om de hoofden van scholen
met de inning te belasten, schijnt ons dit, nu bijna alle
hoofden met het onderwijs in eene vaste klasse zijn belast,
niet wenschelijk. Ook blijven wij het een bezwaar vinden,
dat de leerlingen bij betaling van het schoolgeld aan de
hoofden, onmiddellijk zouden weten wie van hen tot de
armsten behooren. Bovendien stuit men op het bezwaar,
dat het niet mogelijk zou zijn om aan de hoofden der
bijzondere scholen, over wie de Gemeente geen zeggenschap
heeft, die inning op te dragen. Volledigheidshalve merken wij
op, dat thans alle schoolbesturen de inning van het. schoolgeld
aan de gemeente hebben overgedragen. Dit is wellicht een
gevolg van de wijziging van het elfde (thans negende) lid van
art. 89 der wet, volgens hetwelk de schoolbesturen aanspra
kelijk zijn voor de voldoening van de krachtens de gemeente
lijke verordening verschuldigde schoolgelden, indien deze niet
door het gemeentebestuur worden geïnd. Schijnt ons derhalve
in deze omstandigheden inning van het schoolgeld door de
hoofden niet gewenscht, ook achten wij het zeer bezwaarlijk
om de mogelijkheid te openen het schoolgeld wekelijks ten
kantore van den Gemeente- ontvanger te voldoen. Gaat men
voor de betaling per week tot f 2000.inkomen en wordt
vrij algemeen van het recht om per week te betalen gebruik
gemaakt, dau zal dat voor den Gemeente-ontvanger neer
komen op een aanzienlijke vermeerdering van werkzaam
heden, terwijl naar onze meening op die wijze slechts in
geringe mate aan de wenschen der schoolgeldplichtigen zal
worden voldaan. Voor velen toch zal het zeer moeilijk zijn
om elke week op de gewone kantooruren van den Gemeente
ontvanger het schoolgeld te voldoen. Wil men wekelijksche
betaling mogelijk maken en daartoe bestaat, gelijk gezegd,
wel aanleiding, dan wordt o.i. het best aan de bezwaren
tegemoet gekomen door het schoolgeld langs de huizen der
schoolgeldplichtigen met een inkomen van minder dan
2000.die het verlangen tot wekelijksche inning kenbaar
maken, vanwege den Gemeente-ontvanger te doen ophalen.
Natuurlijk zijn ook aan deze wijze van inning bezwaren
verbonden en zullen daarvoor onkosten moeten worden
gemaakt. Hoewel wij het niet mogelijk achten een eenigs-
zins juiste raming van kosten te maken, moet naar onze
meening op eene uitgaaf van 6000.per jaar worden
gerekend. Bij deze globale raming is er op gerekend, dat
het aantal oninbare posten door het ophalen van het school
geld zal verminderen.
Hoewel het bedrag der kosten niet onaanzienlijk is, is
dat bedrag o. i. toch niet zóó hoog, dat alleen op grond
daarvan van het ophalen der schoolgelden moet worden
afgezien. Wordt deze meening door U gedeeld, dan is het
niet noodig en ook niet gewenscht daartoe al dadelijk de
verordening te wijzigen. Indien de verordening niet gewij
zigd wordt, is het toch wel mogelijk bij wijze van proef
het schoolgeld wekelijks te incasseeren. Wekelijksche be
taling is dan een gunst en geen recht. Blijkt deze wijze
van inning te voldoen, dan kan de verordening naderhand
op dit punt worden gewijzigd.
Blijkens het in de Leeskamer ter inzage gelegd advies
kan de Plaatselijke schoolcommissie zich met het ontwor
pen tarief niet vereenigen. Immers is zij van meening, dat
de voorgestelde heffing met te hooge bedragen begint, dat
in de middenklassen de bedragen voor u. 1. o. te hoog
zijn en dat in maximum voor het gewoon lager onderwijs
niet hooger dan 100.moet worden gegaan. Bovendien
zou de Commissie de degressie niet bij 5, maar bij 6 kin
deren wenschen te doen ophouden. Werd aan den wensch
van de Commissie voldaan, dan zouden dus geheel nieuwe
tabellen moeten worden ontworpen. Gelijk IJ uit het vol
gende zal blijken, zien wij de wenschelijkheid daarvan
niet in.
Ter nadere toelichting van de voorgestelde tarieven, merken
wij op, dat wij ons bij het ontwerpen van de tabellen tot
taak hebben gesteld om bij een geheel ander stelsel van
heffing, dan het bestaande, toch een tarief te verkrijgen,
dat in totaal vrijwel dezelfde opbrengst zoude geven als
het bestaande.
De resultaten van uitgevoerde proefberekeningen hebben
aangetoond, dat het ontworpen tarief aan dien eisch beant
woordt. Wij vestigen er Uwe aandacht op, dat vergelijking
van het thans geldende met het ontworpen tarief doet zien,
dat gezinnen met weinig kinderen naar het ontworpen tarief
iets meer moeten betalen, dan naar het bestaande en dat
het nieuwe tarief voor groote gezinnen niet hooger en in
vele gevallen gunstiger is dan het tegenwoordige. Waar nu
het tegenwoordige tarief naar onze meening zeker niet te
hoog is, meenen wij, dat er met het oog op het bovenstaande
zeker geen reden is om de degressie tot 6 kinderen uit te
strekken en achten wij ook overigens verlaging van het ont
worpen tarief niet gewenscht.
In het bijzonder voor het u. 1. o. acht de Commissie het
ontworpen tarief te hoog. Zij merkt o. a. op, dat in de
middenklassen het verschil met het tarief voor Gymnasium
en H. B. S.en zóó gering is, „dat daardoor een trek ontstaat
naar deze onderwijsinrichtingen en van het u. 1. o. af, die
noch in het belang der algemeene volksontwikkeling is, noch
in dat van de gemeentefinanciën." Hoewel beide tarieven
moeilijk met elkaar kunnen worden vergeleken, omdat bij
het tarief voor Gymnasium en H. B. S.en als basis geldt het
zuiver inhomen volgens plaatselijke directe belasting naar het