140 MAANDAG 16 JÜLI 1923. houders en het is hier dus de vraag, of de Raad dit college al dan niet in staat acht zulk een adres op behoorlijke wijze samen te stellen. Hetgeen de heer Knuttel heeft gezegd berust op een vergissing, want het is thans de eerste keer, dat een voorstel tot het zenden van zulk een adres in den Raad aan de orde komt. Waar de heer Knuttel waarschijnlijk op doelt, zijn de gebruikelijke telegram men ter gelegenheid van geboorte-data. Ouder gewoonte worden die door Burgemeester en Wethouders verzonden;willen de Dames en Heeren zulks niet meer namens den Raad laten geschieden, dan moet men dat maar bij wijze van motie voorstellen. Reeds eenmaal is deze zaak hier te berde gebracht en toen bleek niet, dat de Raad van die oude gewoonte wenschte af te wijken. De heer Eerdmans vraagt of, indien dit voorstel wordt aangenomen, het de bedoeling is het adres te laten calligrafeeren dan wel een gewoon adres in te zenden. Er worden geen gelden voor aangevraagd, dus hij onderstelt, dat dit in zich sluit dat het een gewoon adres is. De Voorzitter antwoordt, dat' het in de bedoeling ligt een gewoon adres te zenden. Den heer Groeneveld doet spreker opmerken, dat diens opvatting omtrent de persoonlijke aansprakelijkheid van de Raadsleden voor den inhoud van zulk een adres onjuist is. De heer van Eck wil nog met een enkel woord opkomen tegen den aanval van den heer Knuttel. Deze schuift hem in de schoenen alsof hij voorstander zou zijn van een soort bedeladres. Spreker wil echter, dat de Raad de draagster van de Kroon zal wijzen op haar plicht, die op haar rust als de rijkste vrouw van Nederland De Voorzitter zegt dat de heer van Eck dat niet weet. De heer van Eck zal dan zeggen, die behoort tot de rijkste vrouwen van Nederland. Spreker heeft dus niet het oog op een bedeladres en ziet niet in, dat hij met zulk een adres eenige verplichting op zich zou nemen. Ook blijft spreker bij zijn meening dat, wat regeeringsdaden betreft, de Koningin weinig invloed uitoefent, al heeft zij wel veel persoonlijken invloed als lid van het Huis van Oranje. Daarom zal zij, als zij met iets voorgaat, door velen worden gevolgd, en daarom ook zou spreker haar willen aansporen om een goede daad te verrichten. De beraadslaging wordt gesloten. Met 21 tegen 7 stemmen wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Vóór stemmen: de heeren Schoneveld, Oostdam,Eikerbout, Kuivenhoven, Pera, Mulder, Bots, van der Lip, Sijtsma, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Meijnen, de Lange, Wilmer, van Hamel, Splinter, Huurman, Bisschop, Wilbrink, Heemskerk, Eerdmans en Sanders. Tegen stemmen: de heer van Stralen, mevrouw Dubbelde- man—Trago, de heeren Groeneveld, Knuttel, Kooistra, van Eck en Dubbeldeman. XVIII. Voorstel tot intrekking van het Raadsbesluit van 25 Juni 1923, in zake vermindering van den aftrek voor gezins inkomsten van ondersteunde werkloozen. (Zie Ing. St. No. 223). De beraadslaging wordt geopend. De heer van Stralen vindt het schandelijk en afschuwelijk, wat ten aanzien van deze zaak weer van uit Den Haag wordt gedecreteerd. De Voorzitter verzoekt den spreker zich eenigszins in zijn uitdrukkingen te matigen. De heer van Stralen moet toch staande houden, dat het afschuwelijk is, dat op deze wijze aan een aantal werkloozen steun wordt ontnomen door één pennestreek van de Regeering, die in deze een spionagedienst in het leven heeft geroepen. De Voorzitter zegt, dat ook deze uitdrukking niet toelaat baar is. De heer van Stralen zegt, dat het bekend is dat elk regeeringsgezag er een spionagedienst op nahoudt. Spreker bedoelt nu, dat de Regeering door ambtenaren nauwlettend alle dagbladen laat napluizen, om gemeenteraadsbesluiten te ontdekken, die niet strooken met de opvattingen van de heeren uit Den Haag. Ook moet spreker afkeuren de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders maar weer zoo gemakkelijk bakzeil hebben gehaald en aan het bevel hebben voldaan, dat door de Regeering aan hen is gegeven. Spreker had verwacht, dat het College meer waardeering had getoond voor het prestige van den Raad, maar het blijkt vrijwel maling te hebben aan een Raadsbesluit, dat na ampele bespreking is genomen. Op den eersten wensch, welke vanuit den Haag wordt te kennen gegeven, draagt het College een dergelijk Raadsbesluit ter intrekking voor. De Voorzitter. Het is ter schorsing voorgedragen. De heer van Stralen zegt, dat het College zich met Minister Ruys in verbinding had kunnen stellen om dat schorsingsbesluit niet te laten doorgaan. In die richting is geen enkele stap gedaan, terwijl het College toch verplicht was dit wettig ge nomen Raadsbesluit tot uitvoering te brengen. Er wordt vol daan aan den wensch van den Haag en den Raad wordt voorgesteld zijn besluit in te slikken. Hadden Burgemeester en Wethouders nog voorgesteld dat onder protest te doen, dan hadden zij tenminste getoond afkeerig te zijn van een dergelijke pressie van de zijde der Regeering, waardoor de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Spreker wees er reeds meermalen op welk een practisch verschil van opvatting heerscht tusschen het College van Leiden en de Colleges in gemeenten, waar daarin menschen met meer democratische gevoelens zitting hebben. De heer de Lange. Kom er dan in! De heer van Stralen zegt, dat hij persoonlijk wel zou willen, dat zijn fractie een vertegenwoordiger in het College had. Spreker herinnert er aan, dat zich een dergelijk geval als dit in den Haag heeft voorgedaan en dat toen het gemeente bestuur van den Haag heeft geantwoordde Raad heeft gemeend na ampele bespreking in het algemeen belang een dergelijk besluit te moeten nemen en wij passen er voor om het op bevel van de Regeering in te trekkenwilt gij het ter vernietiging voordragen, dan is het voor uw verantwoording, Burgemeester en Wethouders en de Raad nemen daarvoor geen verantwoordelijkheid op zich. Een dergelijke verant woordelijkheid aanvaarden Burgemeester en Wethouders van Leiden wel en bij den eersten brief uit den Haag halen zij bakzeil. Hadden Burgemeester en Wethouders geweigerd een voorstel tot intrekking te doen, dan was daarmede aan de Regeering duidelijk gemaakt, dat het oefenen van een der gelijke pressie op verzet bij de betrokken Gemeentebesturen gaat stuiten. In den Haarlemschen Raad heeft een voorstel tot intrekking van het Raadsbesluit geen meerderheid kunnen vinden; de stemmen hebben er over gestaakt. Spreker hoopt nu, dat de leden, die aan bet voorstel hun stem hebben gegeven, niet voor het dreigement van de Regeering uit den weg zullen gaan en het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van het genomen raadsbesluit zullen verwerpen. Het besluit zou dan eventueel door de Kroon moeten worden vernietigd. Spreker zou het dan in de Koningin waardeeren als deze dan haar bekrachtiging zou weigeren. De heer Heemskerk heeft gestemd voor het voorstel van den heer van Stralen, omdat hij werkelijk meende, dat het zeer doelmatig was. Hij betreurt het dan ook zeer, dat de Minister het voorstel heeft geschorst en ter vernietiging heeft voorgedragen. Maar toch heeft spreker in dit geval liever een halt ei dan een leegen dop. De houding van den Minister betreurende, zal spreker dus medegaan met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, omdat hij niet gaarne zou zien dat het Rijk zijn steun aan de gemeente zou onthouden. De heer Knuttel meent dat de heer Heemskerk verkeer delijk gesproken heeft van: beter een halt ei dan een leegen dop. Men krijgt in elk geval een leegen dop, en waar het toch voor de werkloozen niet slechter wordt, al wordt het wel slechter voor de gemeentekas, zou spreker niet voor dezen nieuwen aanslag op de gemeentelijke autonamie willen wijken. Hij meent, dat men moet vasthouden aan het ingenomen standpunt. Spreker wijst er op, dat de Minister eenigszins huiverig is voor hetgeen hij wil doen, want hij zegt dat hij zal overwegen de bijdragen voor steunverleening in te houden. De Minister houdt dus nog een slag om den arm. Spreker kan zich niet voorstellen, dat dit geheel zonder reden is gebeurd, maar hij kan niet uitmaken welke die reden is. Intusschen geelt deze overweging bij hem niet den door slag. Zijns inziens moet men zich houden aan het besluit, dat de vorige maal is genomen. De heer Sijtsma zegt, dat het naar het oordeel van zijn partijgenoote en hem, die in de vorige vergadering tot het nemen van het besluit in kwestie hebben medegewerkt, niet aangaat zich direct voor den dwang van boven te bukken. De Raad moet eenige fierheid durven toonen. De Minister zegt slechts te zullen «overwegen" om voor 1923 den Rijks- steun aan Leiden te onthouden, als de intrekking niet plaats

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 8