MAANDAG 16 JULI 1923.
139
Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De Voorzitter wijst er op, dat het eigenlijk geen feest,
maar veeleer een wedstrijd geldt.
De heer Wilbrink zegt, dat de vereeniging geen bezwaar
heeft tegen de bepaling, die de heer de Lange wenseht opge
nomen te zien. Immers zij is van plan het feest te doen houden
op een Zaterdagmiddag.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer de Lange wordt in stemming
gebracht en met 16 tegen 12 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Bots, van der Lip, Sijtsma, van
Stralen, de dames van Itallievan Embden en Dubbelde-
manTrago, de heeren van Hamel, Groeneveld, Knuttel,
Kooistra, Bisschop, van Eek, Dubbeldeman, Heemskerk,
Eerdmans en Sanders.
Vóór stemmende heeren Schoneveld, Oostdam, Eikerbout,
Kuivenhoven, Pera, Mulder, Meijnen, de Lange, Wilmer,
Splinter, Wilbrink en Huurman.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVII. Voorstel tot het indienen van een adres van hulde
aan H. M. de Koningin, ter gelegenheid van Hr. Ms. 25-jarig
regeeringsjubileum.
(Zie lng. St. No. 215.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck zegt, dat hij op grond van dezelfde
motieven, waarom hij zich heeft verklaard tegen het deel
nemen door de gemeente in een garantie-fonds voor de
jubileumfeesten, bezwaar heeft tegen het zenden van een
adres van hulde aan H. M. de Koningin. De persoonlijke
kwaliteiten van de Koningin zal spreker niet beoordeelen;
het gaat alleen over de wijze, waarop de Koningin het
regeeringsgezag heeft uitgeoefend, en dan acht spreker het
ambt van Koningin zoo onbeteekenend, dat er voor hem geen
reden is een adres van hulde te zenden. Stelt men de Koningin
aansprakelijk voor de wijze, waarop de laatste 25 jaren het
regeeringsgezag is uitgeoefend, dan moet men tegelijk beoor
deelen welke houding dat regeeringsgezag tegenover de groote
massa der bevolking heeft aangenomen en dan kan spreker
daarover geenszins zijn tevredenheid betuigen. De eenige
keer, dat het ambt van Koningin meer op den voorgrond
treedt, is wanneer het kapitalisme in nood verkeert en zich
tracht te redden door de Koningin naarvoren te schuiven.
Het verwondert spreker, dat men zoowel te Leiden als
elders zich bij het opstellen van dergelijke adressen van hulde
geheel los maakt van de omstandigheden, waaronder het
jubileum wordt gevierd, en niet eenig verband legt tusschen
den toestand, waarin de groote massa der bevolking verkeert,
en de wijze, waarop de Koningin in die 25 jaren haar werk
heeft verricht. Spreker zou gaarne zien, dat het gemeente
bestuur van Leiden nu eens een voorbeeld gaf door in deze
moeilijke dagen, moeilijk voor de groote massa der bevolking
en voor velen daarbuiten, bij de Koningin aan te dringen
op het verrichten van een vorstelijke daad in den goeden
zin van het woord. In dat opzicht is het niet overbodig, dat
de Gemeentebesturen zich in deze dagen eens uitspreken.
Allen zijn namelijk overtuigd, dat niets ellendiger is dan de
werkloosheid, ook om den demoraliseerenden invloed, welke
zij op de bevolking heeft, en indien het nu mogelijk was om
door het richten van een aansporing tot de Koningin ten-
deze verbetering te krijgen, dan zou men die gelegenheid niet
mogen laten passeeren. Het groote beletsel is, dat de Regeering
het niet aandurft den eersten stap te zetten op den weg, die
tot verlevendiging moet leiden, omdat zij, die over de noodige
middelen beschikken, zich verzetten tegen een belasting
herziening, welke onvermijdelijk zou zijn om de werkverruiming
behoorlijk te kunnen aanpakken. Er gebeurt wel wat, maar
bijzonder weinig, en nu acht spreker den tijd gekomen voor
de gemeentebesturen om bij de Koningin aandrang uit te
oefenen een voorbeeld te geven, opdat zij, die over groote
bedragen beschikken, die ter beschikking stellen van de
overheid, in de eerste plaats van het Rijk, teneinde daarmede
productieve werken ter hand te doen nemen. Groote werken
als de drooglegging van de Zuiderzee en de bouw van het
Academisch Ziekenhuis blijven rusten, omdat er geen geld is,
terwijl het toch op den weg van hen, die groote vermogens
hebben, zou liggen om in het algemeen belang te zorgen,
dat het geld er kwam. De Koningin zou het initiatief kunnen
nemen tot het stichten van een millioenenfonds. Behalve dat
zij rijk is, krijgt zij ongeveer twee millioen gulden inkomen
per jaar. Wanneer zij nu een paar millioen stortte in een
dergelijk fonds, zou dat een vorstelijke daad zijn. De gemeente
besturen zouden dus tot de Koningin moeten zeggenprobeer
u nu eens door uw initiatief den toestand te verbeteren;
daarvoor zou spreker wel wat gevoelen, meer dan voor een
adres van hulde, dat zich bepalen zal tot algemeenheden.
Spreker weet echter, dat zijn denkbeelden in hooge mate
afwijken van die van de groote meerderheid van de bevolking,
en daarom zal hij geen voorstel doen, maar hij zal stemmen
tegen dit voorstel van hulde.
De heer Knuttel zal na hetgeen hij vroeger gezegd heeft
niet veel in het midden brengen, maar hij kan zich ook niet
geheel refereeren aan hetgeen de heer van Eck heeft gezegd.
Spreker acht het struisvogelpolitiek te zeggen, dat het koning
schap van weinig beteekenis is; spreker meent dat het zal
blijken van zeer ingrijpenden aard te zijn. Men ziet nu hoe
Koningin Wilhelmina in Engeland in de lucht wordt gestoken
om hetgeen zij gedaan heeft tot versterking van het Neder-
landsche militairisme. Het Vorstenhuis is het middelpunt van
de reactie en dat moet men niet onderschatten. In Duitschland
heeft de monarchale partij een groote beteekenis als geest
van de reactie.
Ook gevoelt spreker niets voor een bedel-adres, al is spreker
het met den heer van Eck eens, dat wat deze van de Koningin
verlangt eenvoudig haar plicht is. Maar men moet zulken
menschen geen verzoeken doen, want dan laadt men toch
eenigszins de verplichting op zich om ook mee hoera te roepen.
Het frappeert spreker overigens, dat Burgemeester en Wet
houders met dit voorstel tot den Raad komen. Vroeger werd
hulde gebracht en kreeg men eerst achteraf te hooren dat
het was geschied. Spreker waardeert, dat dit nu niet is ge
schied, hoewel dit hem niet kan beletten om tegen het voorstel
te stemmen.
De heer de Lange is het wat het gewicht van het koninklijke
ambt betreft meer eens met den heer Knuttel dan met den
heer van Eck. De heer van Eck redeneert ook onlogisch,
want hij zegt eerst, dat het koningschap van luttele beteekenis
is en dan gaat hij zeggen wat de Koningin wel tot stand zou
kunnen brengen.
Spreker acht met den heer Knuttel het koningschap van
groote beteekenis en daarom meent hij dat er voor het Gemeente
bestuur alle aanleiding is tot een adres van hulde, nu dit
ambt van hooge waarde zoo lang op zulk een uitnemende
wijze door onze Koningin is vervuld.
De heer Groeneveld heeft niet alleen principieel bezwaar
tegen dit voorste), maar bovendien kan hij zich er niet mede
vereenigen, dat de redactie van een adres, dat eventueel zou
worden verzonden, aan Burgemeester en Wethouders wordt
overgelaten. Hij wenseht gelegenheid te hebben den inhoud
van een adres, dat namens den Raad zou worden gezonden
en waarvoor hij dus mede aansprakelijk zou zijn, te bezien
en desnoods te critiseeren.
Spreker is wel benieuwd hoe die redactie er zal uitzien,
want totnogtoe heeft hij nog niets anders gezien dan hulde
betuigingen, welke uit een of ander brievenboek konden zijn
gehaald. Er is ook een lied gemaakt, dat op elk jubileum,
van wien ook, toepasselijk zou zijn.
De heer Sijtsma zou, misschien om andere redenen dan
de heer Groeneveld, ook gaarne vooraf den inhoud van het
adres kennen en vraagt of er bezwaar tegen bestaat, dat de
Raadsleden het adres in concept krijgen en dan in de gelegen
heid worden gesteld er hun gevoelen over te zeggen. De
Raad moet het nu maar aan Burgemeester en Wethouders
overlaten, terwijl men zich toch niet tot eenige algemeen
heden zal kunnen bepalen, maar althans aan het adres een
inhoud van eenige beteekenis zal moeten geven.
De Voorzitter wenseht niet in te gaan op het denkbeeld
van de heeren Sijtsma en Groeneveld. Indien de heeren
gelegenheid willen hebben over iedere uitdrukking in zulk
een adres te debatteeren en er amendementen op voor te
stellen, dan moet de Raad zelf maar een adres ontwerpen en
indienen. Spreker leent zich daarvoor niet, omdat het dan
niet veel anders zou worden dan een propaganda-middel voor de
verschillende partijen. Wil men de redactie niet aan Burge
meester en Wethouders toevertrouwen, dan moet men tegen
dit voorstel stemmen en het verwerpendan zullen Burge
meester en Wethouders zelfstandig een adres zenden. Er is
in dit opzicht een groot verschil tusschen een gemeenteraad
en de Eerste of de Tweede Kamer. In laatstgenoemde lichamen
zit niet de regeering, zoodat de Kamers zelve een adres in
dienen, maar hier zit een college van Burgemeester en Wet-