MAANDAG 16 JULI 1923. 135 IV. Voorstel tot overplaatsing van a. Mej. J. C. Hoff, onderwijzeres aan de Jongensschool voor U. L. O., naar de opleidingsschool voor U. L. O. aan den Maresingel A b. Mej. J. B. van Heuven, onderwijzeres aan de Jongens school voor U. L. O., naar de school Duivenbodestraat B; c. den heer J. W. van Leeuwen, onderwijzer aan de school Paul Krugerstraat B, naar de Centrale School voor het 7e leerjaar. (Zie Ing. St. No. 210.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. V. Praeadvies op het verzoek van Mej. J. Meewis, om eer vol ontslag als onderwijzeres aan de school Vrouwenkerksteeg B. (Zie Ing. St. No. 211.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VI. Praeadvies op het verzoek van C. Christiaanse, om de te bouwen schuur in den tuin van perceel Hoogewoerd No. 33 van hout te mogen maken. (Zie Ing. St. No. 208.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Duinwater- Maatschappij, om goed te keuren dat het pompgebouw op hare terreinen onder Wassenaar wordt uitgebreid met een centrifugaalpomp en bijbehoorende werken. (Zie Ing. St. No. 206.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van den 23en Mei 1912 (Gem.blad No. 18), op het Rijden. (Zie Ing. St. No. 220.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt vastgesteld. IX. Voorstel tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente van een gedeelte van de Pieter de la Courtstraat, Sectie M No. 3984. (Zie Ing. St. No. 207.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Op voorstel van den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming besloten punt 10 der agenda aan te houden tot na de behandeling van punt 24. XI. Praeadvies op het verzoek van Dr. J. J. Neurdenburg, om verhooging van het hem als Directeur der Gasfabriek te Utrecht verleend pensioen, in verband met vroeger te Leiden bewezen diensten. (Zie Ing. St. No. 204.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIJ. Praeadvies op het verzoek van W. de Rooy, om vrij stelling van de verplichting tot betaling van de bijdrage voor weduwen en weezenpensioen. (Zie Ing. St. No. 205.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilmer gevoelt wel wat voor inwilliging van dit verzoek, waar de ambtenaren, die op het oogenblik gepension- neerd worden, vrijgesteld worden van de betaling van bijdra gen voor weduwen- en weezenpensioen. Speker acht het wel billijk dit ook te bepalen ten aanzien van de ambtenaren, die vóór 1912 zijn gepensionneerd. Deze ambtenaren toch hebben geen hooge salarissen genoten en hebben indertijd toch voor eigen pensioen en voor weduwen- en weezenpensioen moeten bijdragen. Men is nu wel niet volgens de wet verplicht om deze menschen van bijdragen vrij te stellen, maar spreker acht dit toch wel billijk en geeft daarom den Raad in over weging niet met het praeadvies van Burgemeester en Wet houders mede te gaan. De heer Eerdmans steunt het verzoek van den heer Wilmer. De opvatting, dat de adressanten geen enkel recht kunnen ontleenen aan de nieuwe wetsbepalingen en dat er daarom geen reden is om wijziging te brengen in de geldende pensioen regeling, acht spreker te streng. Men moet zich bjj besluiten niet steeds enkel baseeren op het recht. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij slechts in zeer bijzondere gevallen van den regel zouden willen afwijken, maar spreker acht hier zulk een bijzonder geval aanwezig. Groote kosten zal het niet voor de gemeente meebrengen, daar het slechts een kleine categorie personen betreft. De heer de Lange begrijpt niet hoe men het onbillijk kan noemen,, dat gepensionneerde ambtenaren hun 5 premie voor weduwen- en weezenpensioen blijven betalen, maar zijn er Raadsleden, die het wel onbillijk achten, en meent de heer Eerdmans, dat het hier slechts over een bagatelle van enkele honderden guldens gaat, dan zou spreker in overweging willen geven de beslissing in deze aan te houden teneinde vooraf te kunnen toetsen of die meening van den heer Eerdmans wel juist is. Er zijn tusschen October 1913 en Juli 1922 heel wat ambtenaren gepensionneerd en die moeten allen hun 5 pensioenpremie betalen. De heer Eerdmans doet opmerken, dat het gaat over hen, die vóór 1913 zijn gepensionneerd. De Voorzitter meent, dat er een misverstand heerscht. De heer de Lange o. a. noemt, het sustenu van het request van den heer de Rooy onjuist, terwijl deze laatste beweert, dat zij, die na 1913 zijn gepensionneerd, niet meer ten behoeve van het weduwen- en weezenpensioen hebben te storten. De heer de Lange, die in 1917 is gepensionneerd, zegt wel die 5% premie te moeten betalen. Spreker herinnert er aan, dat in 1921, toen er een veel grootere duurte heerschte dan thans, tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders in door den Raad premievrij weduwen- en weezenpensioen is ingevoerd voor de in dienst zijnde ambtenaren, maar dat in dezelfde Raadsvergadering een voorstel van den heer F. Eikerbout om gepensionneerden als den heer de Rooy eveneens van de storting van die 5 vrij te stellen niet door den Raad is aangenomen. Spreker ziet geen enkele reden om na twee jaar, nu de economische toestanden gunstiger zijn, daarop weer terug te komen. Deze ambtenaar heeft bij zijn pensionneering zijn recht tenvolle gekregen en sedert is zijn pensioen met 40% verhoogd wat hij in zijn request niet vermeldt zoodat hij dus eigen lijk niet 5%, maar slechts i/i van 5% +3J% aan premie betaalt, aangezien hij van die verhooging van 40 geen premie behoeft te missen. Nu kan men wel zeggen, dat het inwilligen van dit verzoek ten slotte aan de gemeente slechts enkele honderden guldens zal kosten, maar dan vraagt spreker, waarom men dan niet eveneens aan het verzoek van den heer Neurdenburg heeft voldaan. Indien men eenmaal begint met nieuwe rechten, welke later gepensionneerden krijgen, aan vroeger gepensionneerden toe te kennen, dan moet men die aan allen geven. Waarom zal men, vraagt spreker, iemand, die in 1912 is gepensionneerd, nu weer wel laten vallen onder het besluit van 1921, waarbij premievrij weduwen- en weezenpensioen werd ingevoerd? Het zou een bevoorrechting zijn tegenover de andere medebur gers, welke niet toelaatbaar is. Iemand, die een levensverzeke ring sluit, krijgt de daarvoor benoodigde premie ook niet van het Rijk of van de gemeente cadeau. Men moet niet met het geld uit de gemeentekas strooien, als daartoe de noodzakelijk heid niet bestaat. De heer Wilmer gevoelt wel iets voor het argument van den Voorzitter, dat in 1921 over deze kwestie een beslissing is genomen en het niet gewenscht is op eenmaal genomen besluit terug te komen, maar toch zou hij daartegen kunnen aanvoeren, dat sedert dien enkele jaren zijn verstreken en men in dien tijd tot andere inzichten kan gekomen zijn. Spreker heeft indertijd vóór het voorstel van den heer Eikerbout ge stemd en daarom komt hij op de zaak terug. Spreker blijft bij zijn meening, dat het heel moeilijk is om van personen, als de heer de Rooy, die een lager pensioen hebben dan later gepensionneerden, wel een pensioenpremie te vragen en dat niet te doen van hen, die toevallig eenige jaren later uit den dienst zijn getreden en een hooger pensioen genieten. Laat men alleen recht en wet spreken, dan is er geen reden om menschen als de heer de Rooy van pensioen premie vrij te stellen, maar uit billijkheidsoverwegingen is er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 3