MAANDAG 16 JULI 1923.
143
onderwijs heeft betoond is spreker tot een tegenoverge
stelde conclusie gekomen.
Spreker verwijst verder naar een praeadvies van Burge
meester en Wethouders van Rotterdam, dat zeer onlangs is
gepubliceerd en waarin met warmte wordt gepleit voor
behoud van het ambulantisme bij het voorbereidend onderwijs.
Al de commissies en autoriteiten, welke werden geraadpleegd,
waren tot dezelfde conclusie gekomen: afschaffing van het
ambulantisme bij het bewaarschoolonderwijs zou strekken ten
nadeele van dit onderwijs. Spreker toont dit nader aan met
enkele citaten uit het praeadvies.
Toen spreker verder las, dat de Commissie voor het openbaar
onderwijs zich daarbij had aangesloten, heeft hij gemeend,
dat men ook in Leiden dezen goeden maatregel niet moest
afschaffen en niet aan een dogma moest offeren. Spreker meent
inderdaad, dat afschaffing van het ambulantisme het bewaar
schoolonderwijs niet ten goede zou komen.
Zou het ambulantisme worden afgeschaft, dan zou de salaris
regeling per se moeten worden veranderd, want een onder
wijzeres, die eenige jaren bij het onderwijs is geweest en
1700.heeft, zou er, werd zij hoofd en dan met behoud
van haar eigen klasse, anders niets bij krijgen. Een eerste
onderwijzeres heeft zelfs een maximum van ƒ1750.en een
hoofd begint met ƒ1700.en in dat geval zou men, als men
hoofd werd, er zelfs op achteruit gaan, terwijl men bij her
gewone werk nog het werk krijgt, verbonden aan het hoofdschap.
Bij afschaffing van het ambulantisme zal dus de salarisregeling
noodwendig moeten worden herzien, anders krijgen wij onhoud
bare toestanden.
Wat nu de salarisregeling betreft geeft spreker toe, dat deze
niet aan den hoogen kant is, maar spreker heeft geen vrij
moedigheidvoor verhoogingsvoorstellen kunnen vinden. Spreker
vindt het geen tijd daarvoor. In Dordrecht heeft de Raad op
voorstel van Burgemeester en Wethouders onlangs besloten
de salarissen van de onderwijzeressen aanmerkelijk te verlagen.
Spreker geeft toe, dat zij hier niet hoog gesalarieerd worden,
maar niet, dat men er niet van kan rondkomen en in een tijd
van bezuiniging durft spreker geen verhooging voorstellen.
Bij vacatures krijgt men ook nog voldoende candidaten.
Dat er onlangs maar weinig bevoegden zouden hebben
gesolliciteerd, zooals de heer Sijtsma meent, kan spreker
moeilijk aannemen, aangezien hij zich herinnert dat er een
groote keus was. Dit feit en de tegenwoordige tijdsomstandig
heden hebben spreker aanleiding gegeven om geen voorstellen
tot verhooging te doen. Spreker kan zich echter begrijpen,
dat de heer Sijtsma wel verhooging wenscht, maar het wil
hem voorkomen, dat wij moeilijk kunnen gaan spreken en
stemmen over een rauwelijksch voorstel om het salaris te
brengen op ƒ1400.tot 1800.Straks komt misschien een
ander Raadslid vertellen, dat hij de vooikeur geeft aan een
andere regeling. Maar vooral die toelage van ƒ100.voor
het hoofd der school acht spreker buitengewoon laag. Voor
dat bedrag kan men iemand niet een jaar lang het werk,
verbonden aan het hoofdschap, laten doen.
Spreker kan de door den heer Sijtsma voorgestelde regeling
zoo dadelijk niet overzien en geeft hem daarom in overweging
een motie voor te stellen, waarbij de Raad als zijn oordeel
te kennen geeft, dat de salarissen te laag zijn, en Burge
meester en Wethouders verzoekt met voorstellen tot verhooging
te komen. Er zal dan gelegenheid zijn een en ander behoorlijk
na te gaan en, als Burgemeester en Wethouders voorstellen
hebben ingediend, kunnen die behoorlijk worden behandeld
en desgewenscht door den Raad worden geamendeerd.
Wat de gebouwen aangaat, geeft spreker toe, dat die niet
in idealen toestand verkeeren, al zijn in dat opzicht de
klachten wel wat overdreven. Hoe zal men er echter in
voorzien? De Raadsleden zullen moeten toegeven, dat het,
gezien de geraamde kosten, geld weggooien zou zijn om de
oude scholen op te knappen. Het beste zou zijn er twee
scholen bij te bouweneen in het Kooipark en een bij het
Levendaal, maar daarmede zouden zulke enorme kosten ge
moeid zijn, dat het, gezien de bijzondere omstandigheden,
waarin men, wat het onderwijs betreft, verkeert, niet ver
antwoord zou zijn daartoe op dit oogenblik over te gaan.
Vooreerst komen er mettertijd waarschijnlijk wel schoolge
bouwen vrij, al is het dan niet vandaag of morgen, maar in
de tweede plaats vindt spreker het niet te verantwoorden om
voor onderwijs, dat niet verplicht is en niet door het Rijk
gesubsidieerd wordt, gebouwen te gaan zetten, die zooveel
geld kosten. Hierbij komt nog iets: indien er nieuwe scholen
gebouwd werden en die bleken niet veel kinderen te trekken,
omdat er bijzondere bewaarscholen waren opgericht, waarvoor
plannen bestaan, zooals spreker heelt vernomen, dan zou men
betreuren tot dien bouw te zijn overgegaan. Burgemeester
en Wethouders hebben daarom in' dit opzicht geen voorstel
gedaan, maar zij blijven diligent en wellicht zullen zij later
wel met voorstellen komen.
De Voorzitter heelt tot zijn leedwezen den wethouder de
schoolgebouwen eenigszins hooren ^afbreken". Spreker heeft die
gebouwen gezien en hij vindt de lokalen zeer voldoende. Degenen,
die van zijn leeftijd zijn, zullen hun onderwijs zeker niet in betere
lokalen hebben genoten, ook niet op de zoogenaamde Fransche
school. Spreker acht het overdreven, nieuwe scholen te ver
langen. Het onderwijs zal daardoor niet verbeterd worden,
De heer Sijtsma zegt, dat hij, wat de kwestie van het
ambulantisme betreft, nog niet overtuigd is. De wethouder
moest zich niet beroepen op getuigen als den heer Meijnen,
die altijd een tegenstander van de afschaffing van het ambu
lantisme is geweest, en de commissie voor de bewaarscholen,
waarvan de vooizitter, de heer van Hamel, die in die com
missie een belangrijke rol speelt, zich steeds als een voor
stander van het behoud van het ambulantisme heeft doen
kennen. Wanneer er door den wethouder wordt gesproken
van spreker's dogma, dan kan men bij die heeren eveneens
dat doen.
Spreker meent, dat nu bij het gewoon lager onderwijs het
ambulantisme is afgeschaft de consequentie medebrengt dit
ook hier te doen. De heeren van der Lip en Meijnen zeggen
wel, dat de afschaffing van het ambulantisme verkeerde
gevolgen heeft gehad, maar die zijn spreker niet bekend.
Dat men bij afschaffing van het ambulantisme tot een
nieuwe salarisregeling moet komen geeft spreker toe. Spreker
heeft ook aangegeven, dat een hoofd zou krijgen niet 1700.—
zooals de heer van der Lip dacht, maar 2000.plus
100.— voor het hoofdschap. Hij zal nu zijn voorstel gieten
in den vorm van een motie en spreker hoopt, dat de Raad
die niet zal afstemmen, waar de heer van der Lip zelf toe
geeft dat de salarissen aan den lagen kant zijn.
Wat het feit betreft, dat 20 van 24 sollicitanten geen vol
doende bevoegdheid hadden, spreker weet dit van een onder
wijzeres. En dat men van het salaris niet kan rondkomen
blijkt wel hieruit, dat een der benoemden voor dat bedrag
geen kost en inwoning te Leiden kan krijgen en daarom
heen en weer reist van af haar ouderlijk huis te Amsterdam.
Spreker meent echter, dat men hier onderwijzeressen moet
hebben, die zooveel verdienen, dat zij zich hier ook kunnen
vestigen. Spreker hoopt daarom, dat de Raad zijn motie zal
aannemen, welke luidt:
»De Raad,
van oordeel dat de salariëering van het personeel der open
bare bewaarscholen niet voldoende kan geacht worden,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit met een nadere regeling
te komen en aan het oordeel van den Raad te onderwerpen.''
De motie van den heer Sijtsma wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadsla
ging uit.
De heer van der Lip zal met den heer Sijtsma niet verder
over het ambulantisme debatteeren; deze is op dit gebied toch
niet te bekeeren. De heer Sijtsma is een hartstochtelijk voor
stander van de afschaffing; spreker is geen hartstochtelijk
tegenstander daarvan, maar de ervaring heeft hem de over
tuiging geschonken, dat de afschaffing aan het onderwijs niet
ten goede komt en daarom is hij er tegen.
Wat de voorgestelde motie betreft, de heer Sijtsma tracht
nu munt te slaan uit de woorden van spreker, dat de salarissen
te Leiden aan den lagen kant zijn. Spreker wijst er echter op,
dat te Zwolle de salarissen loopen van 650.— tot 1050.
en te Middelburg van 300.tot 1000.
De heer Sijtsma. Dat zijn onbevoegde krachten.
De heer van der Lip zegt, dat men, een vergelijking makende,
moet zeggen, dat de salarissen te Leiden niet aan den hoogen
kant zijn, maar toch wil spreker in verband met hetgeen te
Dordrecht is gebeurd een waarschuwende stem doen hooren
en den raad geven voorzichtig te zijn en de salarissen niet
te verhoogen. Het aannemen van een afwachtende houding
is gewenscht.
Spreker deelt mede, dat hij op de afdeeling Onderwijs heeft
laten informeeren en heeft vernomen, dat de 24 sollicitanten,
waarover de heer Sijtsma sprak, allen bevoegd waren en zelfs
7 de acte B bezaten.
Spreker hoopt, dat de Raad de motie van den heer Sijtsma
zal verwerpen, omdat er zijns inziens geen voldoende termen
zqn om tot verhooging van de salarissen over te gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Sijtsma wordt in stemming gebracht
en met 18 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Schoneveld, Oostdam, Eikerbout,
Kuivenhoven, Pera, Mulder, Bots, van der Lip, Meijnen,