MAANDAG 25 JUNI 1923. 117 De Voorzitter heeft spreker van inconsequentie beschuldigd, omdat deze zooeven, betreffende de Brandewijnsteeg, voor behoud van den straatnaam pleitte en nu den naam van een straat wil veranderen, maar die beide gevallen verschillen zeer veel. Het geldt hier een nieuwe straat, die nog vrijwel onbekend is en een ongelukkigen langen naam draagt. Het publiek zal spoedig aan deze naamsverandering gewend zijn. Van incon sequentie is dus geen sprake. De heer Eerdmans steunt het denkbeeld van den heer Groerieveld. Waar de straten in die geheele buurt bloemen namen hebben, zou het vreemd aandoen, dat de straat, waar mede die buurt begint, een uitzondering maakte. Het is alleszins verklaarbaar, dat men indertijd, toen die buurt nog niet bestond, een op zichzelf staanden naam heeft gekozen, maar, nu men er een net van straten achter heeft, is er alles voor te zeggen deze verbetering aan te brengen. De heer Mulder zegt, dat hier voor naamsverandering geen termen aanwezig zijn, omdat het karakter van de straat niet is gewijzigd. Spreker betwist den heer Eerdmans, dat deze straat zou behooren bij de buurt, waarvan de straten bloemen namen hebben gekregen, want zij ligt eenigszins apart. Er is dus geen reden deze straat, die bovendien al aardig inge burgerd is, een anderen naam te geven. De beraadslaging wordt gesloten. Met 16 tegen 12 stemmen wordt besloten op het voorstel van den heer Groeneveld tot het veranderen van den naam der Pieter de la Courtstraat niet in te gaan. Vóór stemmen: de heeren Bisschop, Heemskerk, Oostdam, Jan de Lange, Meijnen, Pera, Mulder, Sanders, Huurman, Schoneveld, Wilmer, Splinter, de Lange, Eikerbout, Knuttel en de Voorzitter. Tegen stemmende heeren van Eek, Kooistra, Dubbeldeman, Mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Eerdmans, Wilbrink, Mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, van Stralen, Kuivenhoven, van Hamel en Groeneveld. XXIV. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen tot het sluiten van eene nieuwe overeenkomst in zake de spoorver binding met het Openbaar Slachthuis. (Zie Ing. St. No. 179.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXV. Praeadvies op het verzoek van P. C. Susan e. a., in zake de afsluiting van de Kennewegsteeg. (Zie Ing. St. No. 190.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck kan zich niet vereenigen met de argu menten, aangevoerd door Burgemeester en Wethouders in hun afwijzend praeadvies op het verzoek om de Kenneweg steeg af te sluiten voor het openbaar verkeer. Het eerste argument is, dat de afsluiting niet kan geschieden, omdat de zich in die steeg bevindende urinoirs niet gemist kunnen worden. Spreker geeft toe, dat het voor een gemeente bestuur zeer moeilijk is om voor die noodzakelijke maar zeer onaangename meubelen, welke niemand gaarne in zijn nabij heid wil hebben, een plaats te vinden, maar in elk geval zal men op den voorgrond moeten stellen, dat die plaats moet zijn daar, waar ze zich het verst van huizen bevinden. Het lijkt spreker zeer ongeschikt, om in een gang, tusschen de huizen in, 2 urinoirs te plaatsen. Men vergete ook niet, dat dicht bij den Apothekersdijk, aan den overkant, op de Bloemmarkt, reeds een urinoir wordt aangetroffen, en evenzoo een aan den Stillen Rijn. Dit argument acht spreker dus niet afdoende. Een ander argument is, dat die steeg niet zoo buitenge woon vervuild en onsmakelijk is als de omwonenden te kennen geven. Spreker is eens ter plaatse gaan kjjken en moet zeggen, dat het inderdaad een buitengewoon vuile, onsmakelijke doorgang is. In de derde plaats zeggen Burgemeester en Wethouders, dat niet zelden van de steeg een vrij druk gebruik gemaakt wordt. Tot vóór korten tijd was het bestaan van die steeg aan spreker volkomen onbekend, hoewel hij daar geregeld den Apothekersdijk passeert. Van dat drukke verkeer valt niet veel te bemerken. Een eenigszins ernstiger bezwaar lijkt, dat zich in de steeg een achteruitgang van een koffiehuis in de Haarlemmerstraat bevindt, maar dat bezwaar is toch niet overwegend. De gemeente heeft steeds het recht een gang voor het publiek verkeer af te sluiten. Men zou dus tot afsluiting van de steeg kunnen overgaan doch tevens de zaak zoo regelen, dat men een hek aanbracht, zoodat die achteruitgang nog vrijgehouden werd. Er wordt waarschijnlijk door dien koffiehuishouder zoozeer prijs gesteld op behoud van dien doorgang, omdat er in de buurt een urinoir is, maar een koffiehuishouder heeft, naar spreker meent, geen behoefte aan een buiten-urinoir. De redenen, welke tegen de inwilliging van het verzoek worden aangevoerd, lijken spreker niet afdoende. De daar heerschende onaangename toestand en de stank, welke daar verspreid wordt, maken het voor het gemeentebestuur tot plicht dien doorgang voor het publiek te sluiten. Spreker zal dus tegen het afwijzend praeadvies van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Heemskerk wenscht, zich aansluitende bij hetgeen door den vorigen spreker is gezegd, daaraan een paar op merkingen toe te voegen. Het voornaamste motief, dat Burge meester en Wethouders voor hunne afwijzing aanvoeren, is dat zij niet weten waar zij een urinoir zullen plaatsen in de buurt van den Apothekersdij k, waar de groenten veilingen worden gehouden. Spreker vraagt of het geen aanbeveling zou ver dienen een urinoir te zetten op het breede gedeelte van den Apothekersdijk in de nabijheid van de Princessekade, omdat men daarmede het publiek zou gerieven, dat langs dien breederen en meer gebruikten verkeersweg loopt. Bovendien zou men aan die steeg zeer goed een hek kunnen plaatsen, want vroeger had men tusschen de Kennewegsteeg en de Schapensteeg een straat, welke ook door een hek werd afge sloten. De steeg kan niet ongewijzigd blijven en spreker zal daarom tegen het praeadvies van Burgemeester en Wet houders stemmen. De heer Eerdmans spreekt er zijn verwondering over uit, dat het advies van het College zoozeer afwijkt van het inzicht van de politie, welke zegt, dat door dien doorgang bijna geen verkeer is en een weg aan de hand doet om aan^de belangen van die bewoners tegemoet te komen. De heer Mulder zegt, dat algemeen moet worden erkend, dat deze steeg geen schitterende doorgang is, maar een andere vraag is of de toestand daar altijd zoo blijft. Door de veel vuldige regens van den laatsten tijd ligt die straat er niet zoo netjes bij en liggen er altijd eenige plasjes, wat de toe stand minder prettig maakt. Volgens opnemingen, welke men er heeft gedaan, gaan er nog meer menschen door dan men zou denken. De hoofdzaak is voor Burgemeester en Wethouders evenwel de vraag, waar zij met die urinoirs heen moeten. De heer van Eck zegt wel, dat zij daar moeten verdwijnen, maar hij geeft geen andere plaats aan. De heer Heemskerk geeft in overweging een urinoir te zetten meer naar den kant van de Prinsessekade. Dat is gemakkelijk gezegd, maar die urinoirs zijn daar geplaatst op verzoek van de marktbezoekers en van dien caféhouder, al geeft spreker toe, dat het verzoek van dezen laatste geen doorslaande overweging kan zijn, aangezien die man maar voor zijn klanten moet zorgen. Het denkbeeld om daar een hek te zetten, lijkt spreker al te gek, want men smijt over zoo'n hek allerlei ongerechtig heden. Men moet den doorgang geheel afsluiten of tien of twaalf meter open laten, maar dan wordt dat een hoek voor ongerechtigheden. De verontreiniging van die steeg betreuren ook Burgemeester en Wethouders. Het is niet aangenaam voor de omgeving; de omwonenden willen die dingen liefst niet in de buurt. Als men deze steeg afsluit en men zet een urinoir op den Apothekersdijk, dan zou al spoedig het ver zoek komen om die inrichting daar te verwijderen. Daar wordt zelfs al geklaagd over een urinoir, dat aan den over kant staat. Zoo blijft men sputteren tegen de urinoirs. Men kan daar ter plaatse niet dit urinoir missen, met het oog op de marktbezoekers. Men zegt welde menschen kunnen gebruik maken van de urinoirs op den Stillen Rijn en op de Aalmarkt, maar daarvan komt natuurlijk toch niets; dan würden boomen gebruikt als urinoir. Spreker meent dus, dat de Raad niet op het verzoek moet ingaan, omdat er geen andere plaats is te vinden voor een urinoir. De heer Huurman zal stemmen tegen het afwijzend prae advies, want men heeft hier een tweetal urinoirs in een smalle steeg. De Wethouder zegt, dat er altijd over urinoirs geklaagd wordt, maar men moet den aard van dergelijke klachten onderzoeken, en het is niet te ontkennen, dat het zeer on aangenaam is, wanneer men naast de deur in een kleine ruimte twee van die onaangenaam riekende dingen heeft staan. Ook zijn deze urinoirs van een oud systeem, hetgeen niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9