MAANDAG 25 JUNI 1923.
113
XI. Rekening, dienst 1922, van den Gemeentelijken Reini-
gings- en üritsmettingsdienst.
(Zie Ing. St. No. 192.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange herinnert er aan, dat de gemeente sedert
jaren heeft moeten derven de Rijksbijdrage ad 50% in de
kosten van de ontsmettingen, omdat zij niet een ontsmettings
inrichting had, die voldeed aan de wenschen der inspectie
van de Volksgezondheid. Nu is door het Gemeentebestuur in
1920 een ontwerp gemaakt voor een ontsmettingsinrichting,
welke wel aan genoemde wenschen voldeed, maar dat ont
werp is niet uitgevoerd, omdat het Rijkssubsidie op grond
van gebrek aan geldmiddelen door den betrokken Minister
niet werd toegestaan. Door die afwijzing is voor het Rijk
vervallen het motief om de vergoeding van 50 in de kosten
der ontsmettingen niet toe te kennen. Spreker wenscht nu
te vernemen ot de zaak in een ander stadium is gekomen en
of de gemeente over 1922 die 50 Rijksbijdrage krijgt, dan
wel of het Rijk toch bij zijn weigering volhardt.
De Voorzitter antwoordt, dat de opmerking van den heer
de Lange volkomen juist is. De zaak is echter nog niet in
het reine; door Burgemeester en Wethouders wordt er nog
met het betrokken Departement over gecorrespondeerd.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming tot goedkeuring van deze rekening besloten.
XII. Voorstel tot wijziging der begrooting, dienst 1922, in
verband met de door de Vereeniging tot oprichting en instand
houding van scholen voor lager- en meer uitgebreid lager-
onderwijs op Gereformeerden grondslag, gestorte waarborg
som betreffende de uitbreiding en verandering van het school
gebouw aan de Hooglandsche Kerkgracht.
(Zie Ingek. St. No. 172).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIII. Voorstel tot betaling uit den post »Onvoorziene Uit
gaven", dienst 1922, van de meerdere gelden benoodigd voor
de toekenning aan de bijzondere scholen van de vergoeding
over het jaar 1921, bedoeld in art. 100 der Lager-Onder-
wijswet.
(Zie Ingek. St. No. 171).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIV. Voorstel tot verhooging der begrooting, dienst 1922,
ten behoeve van de verhoogde voorschotten aan de Woning
bouwvereniging »de Eendracht", voor de uitvoering van het
2de en 3de bouwplan dier vereeniging.
(Zie Ingek. St. No. 173).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XV. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit van 30
April 1923, in zake de toekenning van een woningvoorschot
aan de Woningbouwvereniging »de Eendracht", ten behoeve
van den bouw van 18 arbeiderswoningen.
(Zie Ingek. St. No. 174).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de
meerdere kosten van verbouwing van het schoolgebouw aan
de Aalmarkt.
(Zie Ingek. St. No. 198).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be
hoeve van de meerdere kosten verbonden aan de op- en
inrichting van de Arbeidsbeurs aan de Garenmarkt.
(Zie Ingek. St. No. 199.)
De beraadslaging wordt geopend.
Den heer Sijtsma heeft het getroffen, dat de oorspronkelijke
raming van dit werk zoo aanmerkelijk is overschreden ge
worden, met bijna 35
De omstandigheden zijn sedert het opmaken der raming
niet zooveel veranderd; na den distributietijd is er eenige
stabiliteit gekomen wat betreft de materiaalprijzen.
Wanneer de kosten onmiddellijk op het bedrag van f 47658.
waren geraamd, dan zou de Raad misschien bezwaar gemaakt
hebben tegen de kosten, maar nu wordt hij voor een fait
accompli gesteld. Ook de verbouwing van het schoolgebouw
aan de Aalmarkt heeft veel meer gekost dan aanvankelijk
geraamd was. Het gebeurt hier meer en het lijkt wel, alsof
Gemeentewerken aanlokkelijk schijnende begrootingen maakt
om den Raad te bewegen tot uitvoering van dergelijke werken
te besluiten. Spreker wil er ten sterkste op aandringen, dat
voortaan dergelijke begrootingen zoo zuiver mogelijk opge
maakt worden.
De heer Splinter antwoordt den heer Sijtsma, dat deze
begrooting is gemaakt in 1919, toen men nog geen basis had
van de verschillende materiaalprijzen. Bovendien betrof het
hier een oud gebouw, waarbij men, zooals gewoonlijk, komt
te staan voor allerlei dingen, welke men niet vooraf heeft
kunnen zien. Dat is in hoofdzaak de oorzaak geweest van de
overschrijding der begrooting.
De heer Eerdmans zou gaarne vernemen, uit welken post,
de kosten van inrichting van het gebouw zijn betaald. Spreker
leest in de toelichting, dat de kosten niet begrepen waren in
het door den Raad toegestaan bedrag, en toch heeft men
daarvoor geld uitgegeven.
Spreker heeft reeds vroeger bij een dergelijk geval gevraagd,
hoe men dat rijmt met de Gemeeentewet, en acht deze wijze
van doen verkeerd.
De heer Mulder wil opkomen tegen de veronderstelling
van den heer Sijtsma, alsof vanwege Gemeentewerken der
gelijke zaken aanlokkelijk voorgesteld worden om den Raad
er toe te bewegen daartoe te besluiten. Spreker is altijd een
voorstander ervan om een begrooting niet zoo hoog te maken
en niet meer aan te vragen clan men meent, dat beslist nood
zakelijk is; anders bestaat de verleiding om uit dergelijke
begrooting meer te putten dan strikt noodig zou zijn.
Verder wijst spreker erop, dat er, vooral in den lateren
tijd, begrootingen ten opzichte van verschillende dingen ge
weest zijn, waar beneden men is gebleven. Ook leeft men
nog in ietwat dubieuze tijdsomstandigheden wat betreft de
materialen en de bouwerij. En zooals de heer Splinter reeds
heeft gezegd, bij het werken aan dergelijk oud gebouw komt
men steeds voor verrassingen te staan, maar dan gaat men
toch niet vooraf zeggen: het mocht eens tegenvallen; wij
doen er eenige duizenden guldens bij.
Bij deze verbouwing is gebleken, dat belangrijke deelen
der fundamenten, opgaand muurwerk en overkapping alsnog
vernieuwing behoefden. Die dingen hebben tegenvallers ver
oorzaakt en daaraan konden Burgemeester en Wethouders
absoluut niets doen. Deze meerdere uitgaven waren onver
mijdelijk.
Een andere vraag is of, indien die tegenvallers waren te
voorzien geweest, tot de uitvoering van dit werk zou zijn
besloten, maar dat weet spreker evenmin als de heer Sijtsma.
Wat betreft de inrichting van het gebouw, de kosten daar
voor zijn in dit bedrag begrepen, naar ik meen.
De heer Sijtsma is niet bijzonder tevreden over het ant
woord van den Wethouder. Er staan spreker weinig gevallen
voor den geest, waarin de kosten van een werk zijn mee
gevallen; wel herinnert hij zich, dat de raming der kosten
voor het Raamland met 100 is overschreden. Spreker hoort
den heer Splinter zeggen, dat de kosten van de school aan
het Schuttersveld een halve ton is meegevallen, en hij geeft
toe, dat dat een klein meevallertje is geweest. In het algemeen
echter komt men voor tegenvallers te staan. Het beste middel
daartegen lijkt spreker om de begrootingen zoo zuiver mogelijk
te maken en ze dan aan den ruimen kant te nemen. Spreker
dringt daarop nogmaals aan. Thans moet er weer 35 meer
worden betaald en de Raad wordt voor een fait accompli
geplaatst, wat zijns inziens ongeoorloofd is.
De heer Eerdmans wenscht even vast te leggen, dat hij
het antwoord, hetwelk hij op zijn vraag heeft ontvangen, niet
begrijpt. De Wethouder heeft gezegd, dat de kosten van de
meubileering in de som waren begrepen. In welke som? Niet
in de som, welke indertijd is toegestaan, want dan was het
noodzakelijk geweest gelden aan te vragen voor de inrichting