102
het mogelijk hen zoover te brengen, dat zij later, althans
ten deele, in eigen onderhoud kunnen voorzien. Yoor het
verbinden van een voorklasse aan de school pleit ook nog,
dat het daardoor mogelijk zal zijn de opzending van kin
deren naar gestichten te voorkomen en verder, dat die
kinderen, die voor een deel thans op de gewone lagere
scholen zijn geplaatst en daar zeer remmend op den voort
gang van het onderwijs werken, van die scholen zullen
verdwijnen. Ten opzichte van de berekening der rijksbijdrage
wordt een voorklasse geheel als een gewone klasse beschouwd,
zoodat de bezoldiging van een in zulk een klasse geplaatste
leerkracht althans na verloop van een korten tijd immers
wordt de Eijksvergoeding berekend naar den toestand van
het onmiddellijk voorafgaand jaar voor rekening van het
Eijk komt. Slechts zal van de jaarwedde van deze leerkracht
evenals van die der overige leerkrachten een bedrag
van 300.ten laste van de gemeente komen. Verder is uit
breiding van het gebouw met nog een lokaal meer noodig
en moet worden gerekend op eenige vermeerdering van uit
gaven wegens leermiddelen etc., waar tegenover echter staat
een vermeerdering met 65.per jaar wegens verhoogde
bijdrage van het Eijk in de kosten van schoollokalen en
het niet in geld te waardeeren voordeel, dat deze kinderen
niet langer op de gewone lagere scholen zijn aangewezen.
Bovendien zullen anders wellicht enkele van die kinderen
in het gesticht Voorgeest worden opgenomen, terwijl bij
oprichting van een voorklasse die verplegingskosten kunnen
worden bespaard.
Geenszins kunnen wij toegeven, dat het noodig is
het tegenwoordige schoolgebouw door een geheel nieuw
gebouw te vervangen. O. i. blijkt uit het mede ter inzage
gelegd plan voor verbouwing van het tegenwoordige gebouw,
dat het zeer wel mogelijk is, om met betrekkelijk geringe
kosten, gering althans in vergelijking met de kosten van den
bouw van een nieuw schoolgebouw, de noodige uitbreiding
te verkrijgen. Te minder is er reden voor het stichten van
een nieuw gebouw, omdat de mogelijkheid bestaat, om, zoo
daaraan naderhand behoefte mocht ontstaan, het gebouw
opnieuw met eenige lokalen uit te breiden.
Tot juist begrip van hetgeen in de stukken aangaande de
verbouwing is vermeld, achten wij het niet ondienstig het
volgend expose te geven.
Het aanvankelijk opgemaakte bouwplan (plan A), dat ge
baseerd was op eene uitbreiding van het gebouw met twee
lokalen, en waarvan de uitvoering op 15.000.werd be
rekend, gaf den Inspecteur van het buitengewoon lager
onderwijs aanleiding tot eenige opmerkingen. In verband
hiermede werd een nieuw plan (plan B) opgemaakt, waarbij
rekening werd gehouden met de opmerkingen van den Inspec
teur. Volgens dit plan, waarvan de uitvoering op 10.000.
werd gesteld, zou het aantal lokalen met slechts één worden
vermeerderd. Werden in plan B twee nieuwe lokalen opge
nomen, dan zou de uitvoering 18000.en derhalve 3000.
meer vorderen dan bij plan A. Inmiddels waren wij tot de
overtuiging gekomen, dat het wenschelijk is een voorklasse
aan de school te verbinden, zoodat het bouwplan derhalve
op eene vermeerdering met drie lokalen moest zijn berekend.
Opnieuw werden beide plannen onder oogen gezien. Hierbij
bleek, dat bij eene uitbreiding met drie lokalen de kosten
van plan A ƒ23000.en die van plan B (hetwelk toen op
de teekening werd aangeduid als plan C) ƒ22000.zouden
bedragen. Waar nu bij ons College geen bijzondere voorkeur
voor een van beide plannen bestaat, maar de uitvoering
van plan C (vroeger plan B genoemd) het minst kostbaar
is en bij den Inspecteur van het buitengewoon lager onderwijs
bezwaar bestaat tegen plan A, achten wij het gewenscht,
dat de verbouwing plaats heeft overeenkomstig plan C.
Aangezien de genoemde bedragen slechts berusten op
globale ramingen en het hier betreft de verbouwing van een
oud gebouw, schijnt het ons gewenscht rekening te houden
met de mogelijkheid, dat deze bedragen moeten worden
overschreden. Om die reden verdient het o.i. aanbeveling de
raming met 10 te verhoogen en derhalve voor de uit
voering van plan C te rekenen op ƒ24200.
Ter toelichting van plan C, deelen wij verder nog het vol
gende mede. Het lokaal voor lichamelijke oefening wordt ver
bouwd tot twee leslokalen. De kamer van het hoofd der
school en een bergplaats der stedelijke werkinrichting worden
ingericht voor een nieuw lokaal voor lichamelijke oefening,
hetwelk onmiddellijk met de buitenlucht in gemeenschap
kan worden gebracht. Het slöjdlokaal bij den ingang wordt
verbouwd tot kamer van het hoofd der school, tevens
dokterskamer en tot een vertrek voor berging van kleeren
van het personeel der school. Op de verdieping van den
westelijken vleugel van het gebouw worden twee lokalen
(een slöjd- en een leslokaal) ingericht, terwijl in verband
hiermede de trapopgang en de toegang tot de school moeten
worden verruimd. Verder wordt een bergplaats voor rijwielen
gemaakt en wordt het aantal privaten uitgebreid.
De noordelijke helft van den bloementuin zal deel uit
maken van het speelterrein, terwijl een groot gedeelte
van de zuidelijke helft zal worden ingericht tot zandbak.
Het dan nog resteerende gedeelte van de zuidelijke helft van
den bloementuin heeft voor de school geen waarde en kan
o. i. worden toegevoegd aan den tuin van den directeur
der Werkinrichting. Ter vergrooting van de speelplaats wordt
het voormalige keukengebouw, dat thans als bergplaats
wordt gebezigd, afgebroken.
Onder mededeeling, dat het plan van verbouwing bij het
bestuur der Stedelijke Werkinrichting geen bezwaar ontmoet,
geven wij U alsnu in overweging om te besluiten:
a. aan de buitengewone school voor lager onderwijs een
z. g. n. voorklasse te verbinden;
b. tot den verbouw, overeenkomstig het ter inzage gelegd
plan C, van het gebouw, waarin de buitengewone school
voor lager onderwijs is gevestigd:
c. door vaststelling van den hierbij overgelegden supple-
toiren begrootingsstaat voor de verbouwing van het sub b
bedoeld schoolgebouw een bedrag van ƒ24200.te onzer
beschikking te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 204. Leiden, 2 Juli 1923.
Het in de Leeskamer ter visie liggend adres van den
heer Dr. J. J. Neurdenburg, waarin deze verzoekt om ver
hooging van het hem als Directeur der Gasfabriek te
Utrecht verleende pensioen in verband met zijn vroeger te
Leiden bewezen diensten, is van gelijke strekking als dat,
waarvan sprake is in ons praeadvies van 28 Juli 1921
(Ingek. Stukken No. 253). Op dit verzoek werd in Uwe
Vergadering van 8 Augustus 1921 afwijzend beschikt.
Het herhaald verzoek opent geen nieuwe gezichtspunten,
terwijl zich geen omstandigheden hebben voorgedaan, welke
het standpunt van ons College ter zake, neergelegd in ons
zooeven genoemd praeadvies, hebben gewijzigd. Als zoodanig
kunnen wij allerminst aanmerken het deelnemen van adres
sant aan de viering van het vijf-en-zeventig-jarig bestaan
der Gasfabriek, waarvan in het adres sprake is.
Wij geven U mitsdien in overweging op het verzoek
wederom afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 205. Leiden, 2 Juli 1923.
De heer W. de Eooy, gepensionneerd commies ter secretarie
dezer gemeente, verzoekt in nevensgaand adres om vrijstelling
van de verplichting tot betaling van de bijdrage voor
weduwen- en weezenpensioen.
De argumenten, waarop adressant zijn verzoek steunt,
kunnen wij niet deelen.
Toen de heer de Eooy in 1912 werd gepensionneerd, was
hem bekend onder welke voorwaarden hem dit pensioen
werd verleend en welke aanspraken op pensioen zijn even
tueel na te laten betrekkingen zouden kunnen maken. Aan
de nieuwe wetsbepalingen kan belanghebbende geen enkel
recht ontleenen en er is dus geen enkele reden, achteraf
wijziging te brengen in de voor adressant geldende pensioen
regeling.
Eeeds eerder werd bij Uwe Vergadering een verzoek aan
hangig gemaakt om premievrij weduwen- en weezenpensioen
voor gepensionneerden, n.l. door de afdeeling Leiden van
den Nederlandschen Bond van Gepensionneerden. Ook toen
maals stonden wij afwijzend tegenover dit verzoek (zie
Ingek. Stukken No. 126 van 1921).
Slechts in zeer bijzondere gevallen kan o.i. worden over
gegaan tot verbetering van de positie van gepensionneerd
personeel; zoo is b.v. geschied, toen de pensioenen krachtens
de verordening van 2 Augustus 1920 met 40 respectieve
lijk 30 werden verhoogd, in verband met de duurdere
levensomstandigheden. Ben verbetering in financieele positie,
welke ook adressant, hoewel hij hiervan in zijn adres geen
melding maakt, deelachtig is geworden.
Voor inwilliging van het verzoek achten wij derhalve geen
termen aanwezig en dit te minder nu ingevolge Uw besluit
van 18 December 1922 sedert 1 Januari 1923 wederom een
bijdrage voor eigen- en weduwen- en weezenpensioen van de
in dienst zijnde ambtenaren wordt geheven.
Wij geven U mitsdien in overweging op het verzoek
afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.