MAANDAG 25 JUNI 1923. 127 zoon als kostganger opgegeven, wordt verzwegen, dat de werklooze kamers verhuurt, wordt van de ouderdomsrente geen melding gemaakt, worden inwonende kinderen opge geven, die niet ten laste van de ouders zijn, enz. Er is echter meer. De werkloozen zijn verplicht om te stempelen, 's morgens bij de Arbeidsbeurs en 's middags bij de besturen der organisatie's. Nu is bij een onderzoek, dat spreker heeft laten instellen, gebleken, dat die stempeling op zeer onvolledige wijze geschiedt. Sommige besturen laten toe, dat niet iederen dag gestempeld wordt, dat een dag voor twee dagen wordt gestempeld; zelfs heeft spreker kunnen constateeren, dat er werkloozen voor anderen stempelen en dat er 's Maandags voor de geheele week gestempeld wordt. Toen men bij verschillende organisatie's begreep, dat men gecontróleerd werd, heeft men dan ook zeer vlug kennis gegeven: eiken middag teekenen, niet om den anderen dag. Spreker zal, wanneer niet binnen zeer korten tijd die houding van de besturen der organisatie's verandert, dan ook niet aarzelen om bij den Raad te komen met een voorstel tot reorganisatie van de Steuncommissie, dan wel, indien dit niet voor uitvoering vatbaar zou zijn, met een voorstel om die besturen van organisatie's, welke blijkbaar niet aan het verlangen der Steuncommissie kunnen voldoen, uit te schakelen. Uit een en ander zal gebleken zijn, dat spreker recht heeft om afwijzend te staan tegenover de voorstellen van den heer van Stralen. De Voorzitter zou het liefst zien, dat men van de replieken afzag, maar, veronderstellende dat alsnog enkele leden het woord wenschen .te voeren, wil hij aandringen op kortheid. De heer Heemskerk verklaart zich niet bevredigd door het antwoord van den Wethouder op zijne vragen. Spreker zou zich er gevoegelijk mede kunnen vereenigen, indien voor de allergrootste gemeenten van het land een andere regeling gold dan voor kleinere gemeenten, maar hij kan zich niet indenken, dat een besluit van den Gemeen teraad van Haarlem, om dergelijke uitkeering te geven, aan de aandacht van den Minister ontsnapt zou zijn. Spreker vreest, dat het door den Wethouder hieromtrent medege deelde op verkeerde inlichting berust. Haarlem heeft ongeveer hetzelfde inwonertal als Leiden, en dus kan een maatregel, zooals te Haarlem is genomen, gevoegelijk ook te Leiden genomen worden, en zal ook niet bij den Minister op bezwaar stuiten. Spreker kan zich echter niet indenken, dat, al ware de door Haarlem genomen maatregel aan de aandacht van den Minister ontgaan, de Minister aan Leiden zou weigeren wat aan Haarlem toegestaan geworden is. Nu deelt de Wethouder mede, dat de Minister zich niet positief er tegen zou verzetten, wanneer de Raad inging op het voorstel van den heer van Stralen, doch dat dan alleen de mogelijkheid zou bestaan, dat ten behoeve van sommige categorieën van werkloozen geen Regeeringssubsidie meer zou verleend worden; maar van zoo iets is in het schrijven van den Minister niets gebleken. De Minister mag dat mis schien mondeling of in een ander schrijven aan den Wet houder hebben te kennen gegeven, uit de stukken, welke ter visie hebben gelegen, blijkt niet dat Zijne Excellentie dat als strafmaatregel zal toepassen, als zijn wensch ten deze niet wordt gevolgd. Ten slotte heeft de Wethouder een zaak besproken, welke feitelijk niet aan de orde is. Het gaat thans niet over de vraag, of de gemeentelijke Steuncommissie al dan niet moet blijven voortbestaan, maar alleen over de normen, welke door die commissie moeten worden uitgevoerd, zoodat thans buiten bespreking had kunnen blijven de kwestie of er besturen van vakvereenigingen zijn, die practijken toepassen, welke niet door den beugel kunnen. Het spreekt vanzelf, dat spreker, indien dit werkelijk zoo is, het niet wil goedpraten, integen deel het streng afkeurt, maar toch wil hij, op grond van een door hem ingesteld onderzoek, verklaren, dat die zaak niet zoo ernstig is als de Wethouder het heeft willen doen voorkomen. Vooreerst moet men in verband met de klacht, dat de rapporten, welke ingediend worden, oppervlakkig zijn samengesteld, bedenken, dat de bestuursleden van organisatie's in dit opzicht niet altijd over de noodige technische kennis beschikken. Al zijn die menschen indertijd geschikt geoor deeld om in de commissie zitting te nemen, dan sloot dat voor spreker en naar hij vertrouwt, voor andere voorstan ders dezer commissie, nog niet in, dat zij ook in staat waren juiste rapporten over de werkloozen in te dienen. Bovendien, als die rapporten niet juist zijn, is het de taak van de com missie daarop een behoorlijke controle uit te oefenen, maar mag men dat den bestuurders van vakvereenigingen niet euvel duiden. Wat betreft het stempelen, de daarvoor geldende maat regelen zijn alleen toepasselijk op menschen, die steun ge nieten, en nu hebben inlichtingen door spreker bij bestuur ders van vakvereenigingen ingewonnen, hem geleerd, dat er wel onregelmatigheden hebben plaats gehad spreker zal die niet goedpraten maar dat die tot heel kleine proportiën kunnen worden teruggebracht, omdat zij betrekking hadden op menschen, die van allen steun verstoken waren en dus geen schade aan de zaak konden berokkenen. Het is trouwens een op zichzelf staande zaak, welke niet van beteekenis is voor het voorstel van den heer van Stralen. De heer van Stralen is, evenals de heer Heemskerk, eenigszins verbaasd over hetgeen de heer Sanders aan het slot van zijn betoog heeft gezegd, omdat dit absoluut geen verband houdt met het aan de orde zijnd onderwerp, tenzij de bedoeling van den Wethouder mocht wezen te zeggen: hoe gewenscht ook de inwilliging van de' ingediende ver zoeken moge wezen, aangezien de arbeiders zulke schurken zijn, moeten zij het gevraagde niet hebben. Dit zou de eenige reden kunnen zijn, waarom de Wethouder het hier ter sprake bracht. Spreker kan den Wethouder toegeven, dat bij de Steun commissie dingen voorvallen als zijn medegedeeld, maar de Wethouder heeft ten onrechte den schijn gewekt, alsof het zoo'n omvang had aangenomen, dat er niet veel bestuurders en arbeiders meer zouden zijn, die op eerlijke manier hunne opgaven verstrekken. En nu kan spreker op grond van zijne ervaring zeggen, dat verscheidene bestuurders van vakver eenigingen met de grootst mogelijke nauwgezetheid zorg dragen, dat hunne gegevens in orde zijn, die er betrokken werkloozen steeds op wijzen, dat foutieve opgaven hunner zijds voor hen de schromeiijkste gevolgen kunnen hebben. Strenge contröle op de goede naleving van gestelde bepalingen moet er zijn; spreker wil niet goedpraten, dat er wel foutieve opgaven door de betrokkenen gedaan worden, maar, gezien het lage bedrag van de uitkeering, is het toch wel ver klaarbaar. De Wethouder zegt, dat deze regeling voor het geheele land moet gelden, omdat men anders in elke gemeente eene afwijkende regeling zou krijgen, maar spreker wijst erop, dat in artikel 6 van de laatste circulaire van den Minister, die voor 1923 geldt, juist opengelaten zijn de bedragen, welke aan de ondersteunden gegeven worden. In het vorig jaar was dwingend voorgeschreven een maximum-uitkeering. Daaruit volgt dus, dat de steunverleening in verschillende gemeenten verschillend kan zijn. Ook heeft de Wethouder gezegd, dat Burgemeester en Wethouders een pluimpje toekwam wegens hun optreden bij den Minister. Alvorens er sprake zou kunnen zijn van het geven in dit verband van een pluimpje, zou wel eenige wijzi ging moeten komen in de opvatting van het college en speciaal van den heer Sanders, die, veel meer dan de heer Bots, zich een vijand heeft betoond van dergelijke uitkeering. In plaats van de opinie van de Regeering te vragen, moeten Burgemeester en Wethouders, wanneer er dingen gevraagd worden waarvan zij de billijkheid onderschrijven, een poging doen om daarvoor de medewerking van den Minister te krijgen en dan zou ook de houding van spreker en de zijnen daar tegenover geheel anders kunnen zijn. Ten onrechte heeft de heer Sanders het voorgesteld, alsof spreker zijn voorstel omtrent de ondersteuning van ongehuwden zou hebben laten vallen. Het voorstel strekt thans den Raad te doen besluiten aan den Minister te verzoeken de gemeente in deze vrij te laten. Spreker wil dus den steun aan onge huwden mogelijk maken. Het is niet zijn bedoeling, zooals de heer Wilbrink meende, den Raad te doen besluiten aan eiken ongehuwde een bepaald bedrag toe te kennen, maar, waar het op dit oogenblik, ook in de gevallen, waarin de heer Wilbrink aan ongehuwden steun zou willen verleenen, on mogelijk is dat te doen, wenscht spreker de mogelijkheid te scheppen, dat aan ongehuwden naar een basis, welke door de Steuncommissie ware vast te stellen en welke niet dezelfde zou behoeven te zijn als die, welke voor de gehuwde werk loozen geldt, een zeker bedrag wordt uitgekeerd. De heer Sanders heeft aangevoerd, dat de hoogere steun aan dubbel uitgetrokkenen in andere plaatsen hierop geba seerd is, dat in grootere gemeenten het leven duurder zou zijn, maar, als dat zoo was, zou de Regeering zich niet op de wijze als zij dat heeft gedaan, hebben verzet tegen de handhaving van het bedrag van f 15.Ook in die grootere gemeenten is de uitkeering in maximum 13.50. Bovendien begrijpt spreker niet hoe de omstandigheid, dat te Amsterdam de levensstandaard hooger is dan in andere plaatsen, een bezwaar zou kunnen zijn tegen het handhaven van het bedrag van 13.50 voor de dubbel uitgetrokkenen te Leiden, omdat in deze gemeente vele eerste levensbehoeften duurder zijn dan te Amsterdam, waar de aanvoer gemakkelijker is. Het leven moge misschien voor menschen met normale inkomsten te Amsterdam eenigszins duurder zijn, omdat de ontspannings gelegenheden daar veel talrijker zijn. maar men kan niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 19