126 MAANDAG 25 JUNI 1923. menschen niet tot hun oude bedrijf, waarin veel minder loon wordt verdiend dan met grondwerk, terugkeeren. In het bloemisten- en tuindersvak verdient een vaste arbeider op dit oogenblik 22.tot 24.— per week, en als die men schen nu 18.uitkeering krijgen, terwijl zij de kans hebben in het bedrijf, waarin zij thans zijn ingeschreven, 2 of 3 maanden per jaar werk te kunnen vinden, dan is er voor hen geen aanleiding naar hun oude vak terug te keeren, want dan zou dit voor hen geen voordeel opleveren, verge leken bij hetgeen zij per jaar ontvangen, wanneer zij 9 maanden de uitkeering van de gemeente krijgen en tevens 3 maanden in die hoogere loonklasse werkzaam zijn. Spreker heeft daarom in de gemeentelijke Steuncommissie voorgesteld te adviseeren om na de 18 weken, gedurende welke de volle uitkeering is genoten, de uitkeering te verminderen tot 12[- f 1.35 voor ieder kind. Ditzelfde geldt niet voor de arbeiders, die vallen onder de categorie, welke 60 krijgt van het loon, dat zij krachtens het collectief contract hebben genoten, want zulk een arbeider met vier kinderen, die 29.- per week heeft verdiend, krijgt daarvan 60 of iets minder dan ƒ18.terwijl anders de totale uitkeering zou zijn ƒ12.j-4 maal 1.35 17.40. Een arbeider met twee kinderen, die volgens zijn collectief contract ƒ25.verdiende, krijgt aan uitkeering ongeveer hetzelfde bedrag als hij zou ontvangen volgens de door Burge meester en Wethouders voorgestelde regeling, namelijk 12.}- 2 maal ƒ1.35. Dus de verhoogde uitkeering, welke de heer van Stralen wil geven, komt alleen ten goede aan hen, die in gewone tijdsomstandigheden de speciaal hoogere loonen verdienen. Nu gaat het toch niet aan, dat zij, die in den tijd van goede werkgelegenheid, wanneer het voor een iedereen gemakkelijk is om werk te vinden, hoogere loonen verdienen, in een tijd van werkloosheid nog een bijzonder bevoorrechte positie hebben, vergeleken bij degenen, die in den tijd dat er werk is in een bijzonder nadeelige positie verkeeren. Men moet er toe medewerken, dat die uitkeeringen van de gemeenschap voor allen ongeveer gelijk komen te staan. Wat betreft den aftrek van 7s of van Vï, in het Steuncomité heeft spreker gestemd voor een aftrek van 1/2. In het alge meen meent hij, dat een werklooze niet mag blijven steunen op de uitkeering van de gemeenschap, en dat de werklooze in de eerste plaats moet trachten te voorzien in de be hoefte van zijn gezin, maar aangezien gebleken is, dat het dikwijls zooveel moeilijkheid oplevert om die menschen aan het werk te krijgen, is spreker medegegaan met het voorstel om in plaats van 2/3 50% van het verdiende loon in mindering van de steunverleening te brengen. De heer Schoneveld wil in de eerste plaats iets zeggen over de quaestie van de ondersteuning van ongehuwde bij de ouders inwonende werkloozen. Er zullen gevallen aan te wijzen zijn, waarin ondersteuning noodzakelijk is, maar het lijkt spreker niet goed hiervoor een algemeene regeling te treffen, aangezien die vele moeilijkheden zou medebrengen. Als er gesteund moet worden, dan zullen die gevallen op zich zelf beoordeeld moeten worden. Met het voorstel om den aftrek van de gezinsinkomsten der ondersteunde werkloozen van terug te brengen op 50 kan spreker zich vereenigen. Dergelijke verlaging van den aftrek zal voor velen een prikkel zijn om het werk te zoeken en aan te vatten. De inwilliging van het derde verzoek, om na 24 weken de uitkeering van 13.50 te handhaven, kan, naar spreker meent, evenmin bezwaar ontmoeten; het is alleen twijfelachtig of de Minister er zijn goedkeuring aan zal geven, maar dat mag geen reden zijn niet een besluit in dien zin te nemen, omdat de Raad dan te veel in zijn vrijheid zou worden beperkt. Spreker steunt dit verzoek, omdat na een zoo lange periode van werkloosheid steunvermindering door hem niet wenschelijk wordt geacht. Hij wordt daarbij gerugsteund door het advies van de gemeentelijke Steuncommissie, die haar gunstig advies ten aanzien van deze beide verzoeken meteen vrij groote meerderheid heeft goedgekeurd. Waar deze com missie is samengesteld uit bij uitstek tot oordeelen bevoegde personen, sluit spreker zich gaarne bij haar advies aan. De heer Sanders herinnert er aan, dat de heer van Stralen zich er over verbaast, dat Burgemeester en Wethouders zich over de indiening van zijn voorstel hebben verbaasd. Er is voor de verbazing van het college meer reden dan voor die van den heer van Stralen, waar deze in de vergadering van 6 November j.h, toen de instelling van een gemeentelijke Steuncommissie aan de orde was, meermalen heeft verklaard, dat het hem er alleen om te doen was te zorgen, dat de normen, geldende voor de steunverleening, zouden worden inachtgenomen. Verder beklaagt de heer van Stralen zich in zijn motie over het dwingend optreden van den Minister. Spreker staat op een ander standpunt, want, zooals de heer Oostdam terecht zeide, is de werkloosheid niet een plaatselijke kwaal, maar een kwaal, welke over het geheele land heerscht, en met het oog daarop moet er in de steunverleening leiding zijn. Die leiding komt in de eerste plaats toe aan de Regeering, want als die leiding er niet was, zou men zien gebeuren datgene, wat de heer van Stralen als argument ten voordeele van zijn motie heeft aangevoerd, namelijk dat er op het punt der uitkeeringen tusschen de verschillende Gemeenteraden een soort concurrentiestrijd zou ontstaan. Het zou worden een voortdurend tegen elkaar opbieden. De heer van Stralen wees hedenavond reeds op enkele uitkeeringen in andere gemeenten, die uitgingen boven hetgeen door hem werd voorgesteld. Vervolgens heeft de heer van Stralen zich er over beklaagd, dat Burgemeester en Wethouders tevoren de opinie van de Regeering hebben gevraagd. Spreker meent, dat dat geen klacht waard is en veeleer een soort pluimpje verdient, want als heden genomen werd een besluit in den geest van den heer van Stralen, dan zou bij de werkloozen het idee gewekt worden, dat die uitkeering inderdaad zou geschieden, maar later zouden zij door de afwijzende beslissing zeer zeker teleurgesteld worden. Wat aangaat het punt van de ondersteuning van ongehuwde bij ouders inwonende werkloozen heeft spreker niets te zeggen, aangezien de heer van Stralen en ook enkele andere heeren dat reeds hebben laten varen. Wat betreft het verzoek van den Bestuurdersbond, dat van de inkomsten van leden van het gezin niet f maar 50 pCt. afgetrokken zullen worden, en dat de ondersteuning aan dubbel uitgetrokken werkloozen en daarmede gelijk te stellen groepen per week zal bepaald blijven op 13.50 voor ge huwden, heeft de heer van Stralen er zich op beroepen, dat het laatstgenoemde ook te Amsterdam en Rotterdam gebeurd zou zijn met toestemming van de Regeering. Dit was spreker bekend en hij heeft zich deswege gewend tot het Departe ment, maar hij heeft vernomen, dat men die uitzondering voor deze groote plaatsen had gemaakt, omdat men meende, dat daar de kosten van het eerste levensonderhoud veel grooter zijn dan elders. En Haarlem? vraagt de heer Heemskerk. Inderdaad zijn er enkele plaatsen, waar een kleine afwijking in de gewone norm bestaat, maar dat is hieraan toe te schrijven, dat die uitzon deringen aan de aandacht der Regeering zijn ontsnapt. Den heer Heemskerk kan spreker nog antwoorden, dat een regeling, als de heer van Stralen voorstelt, door de Re geering wel zou worden goedgekeurd, doch dat zij dan zou intrekken de subsidie, welke zij verleent ten behoeve van de werkloozenuitkeeringen aan de sigarenmakers, de metaal bewerkers, de typografen en eventueel aan andere arbeiders, die daarvoor nog in aanmerking zouden komen. Spreker meent, dat uit het praeadvies en uit zijne nadere uiteenzetting duidelijk gebleken is, dat het college niet kan adviseeren om op de voorstellen van den heer van Stralen in te gaan. Ook al zou de Minister goedgunstig tegenover deze voor stellen staan en al zou de Raad in zijn meerderheid zich er mede kunnen vereenigen, dan zou spreker nog bij zijn afwijzend advies volharden. Spreker neemt daarvoor de ver antwoordelijkheid geheel op zich. De heer van Stralen. Als werkgever? De heer Sanders zegt, dat te doen, niet als werkgever, doch als tijdelijk voorzitter van de Commissie voor de steun verleening. Spreker herinnert er aan, dat de heer Wilbrink in de vergadering van den Raad, waarin besprekingen plaats hadden over de instelling van een Commissie voor steunverleening, ernstige twijfel heeft geopperd of de organisatie's wel de aangewezen lichamen waren om als tusschenpersonen tusschen de werkloozen en de Steuncommissie op te treden. De heer Wilbrink toonde toen met een voorbeeld aan, dat de bestuurs leden van een Bestuurdersbond niet tegen die taak zijn opge wassen en die taak niet naar recht en plicht kunnen ver vullen. De juistheid van dat oordeel van den heer Wilbrink is door de ondervinding, welke spreker in den korten tijd, dat hij plaatsvervangend voorzitter van de Steuncommissie was, heeft opgedaan, bevestigd, want het is meer dan treurig zooals sommigen van die bestuurders hun taak opvatten. De rapporten, welke de besturen der organisatie's over werkloozen, die voor ondersteuning in aanmerking komen, bij het bestuur van de Steuncommissie moeten indienen, zijn voor een over groot deel zoo oppervlakkig en zoo onvolmaakt, dat het een grooten arbeid kost ze tot hun ware proportie terug te brengen. Spreker heeft een lijst van de meest voorkomende verzuimen opgemaakt; meermalen zijn de gezinsinkomsten te laag opge geven, wordt verzuimd te vermelden, dat de werklooze handel drijtt of eigendommen bezit, wordt ten onrechte een inwonende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 18