124 MAANDAG 25 JUNI 1923. minderd, doch wordt hetzelfde bedrag gegeven. Te Amsterdam gebeurt dit met volledig goedvinden van den Minister. Er blijkt uit, dat, als eenige aandrang wordt uitgeoefend, het toch wel mogelijk is iets van den Minister gedaan te krijgen. Dat het advies van de commissie tot steunverleening niet aanvaard is geworden, zal wel hieraan liggen, dat de voor zitter dier commissie, de heer Sanders, er tegen was en dat die zijn invloed als Wethouder heeft aangewend om te maken, dat er van Burgemeester en Wethouders een afwijzend praead- vies verscheen. Aangezien echter die commissie met een groote meerderheid dergelijk advies heeft gegeven, was het wel beleefd geweest die commissie niet aan kant te zetten doch met haar advies rekening te houden. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat, als de Raad besloot tot handhaving van het bedrag van 13.50 voor de dubbel uitgetrokkenen, dan de subsidie van het Rijk voor den werkloozensteun gevaar zou loopen. In dit verband vraagt spreker, waarom Burgemeester en Wethouders het tot nog toe niet noodig geoordeeld hebben den Raad in kennis te stellen met de stappen, welke zij blijkbaar bij den Minister gedaan hebben om bijslag te krijgen op de ondersteuning van bepaalde groepen werkloozen. Toen het adres van den Bestuurdersbond inkwam, werd door het Rijk alleen een bijdrage betaald ten behoeve van de werklooze sigarenmakers, en als het alleen ging om die kleine groep sigarenmakers 35 dan zou spreker willen dat tot den Minister gezegd werd, als hij met zijn bezwaren kwamhoud uw bijslag voor die 35 sigaren makers maar; wij zullen ons zelf wel redden. Dan zouden wij in die zaak vrij geweest zijn. Nu voeren echter Burgemeester en Wethouders aan, dat daarmede ook de subsidie ten behoeve van de groote groepen van metaalbewerkers en typografen in gevaar zou komen. Hetgeen Burgemeester en Wethouders hieromtrent zeggen is niet heelemaal juist. Dat is nog van zeer korten datum. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat er dan een tegenstelling zou komen tusschen de tot deze groepen behoorende personen, die een wekelijksche uitkeering van 12.zouden krijgen, en de tot de niet gesubsidieerde groepen behoorende personen, die f 13.50 per week zouden krijgen. Dit bezwaar behoeft in het geheel niet te gelden, omdat de Regeering geen subsidie verleent in de groep van dubbel uitgetrokkenen, blijkens de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken van December 1922, zoodat het bezwaar van Burgemeester en Wethouders, dat na 24 weken de eene groep f 12.— zal krijgen en de andere groep ƒ13.50, als vervallen kan worden beschouwd. Het bezwaar, dat Burgemeester en Wethouders speciaal ten aanzien van het laatste punt hadden, valt dus ook weg. Uit een brief van den Haagschen Wethouder Drees leest spreker voor wat daar ter plaatse ten behoeve van de werk loozen is bereikt. In een persoonlijk onderhoud, dat spreker eenige weken geleden met den Wethouder Drees had, bleek hem, dat in de plaatsen, waar menschen van meer vooruitstrevende richting iets hebben te zeggen, geheel andere opvattingen bestaan dan bij het gemeentebestuur van Leiden. In den Haag hangt men niet alles aan de groote klok en begint men niet met over een bepaalde zaak het gevoelen van den Minister in te winnen. Acht men iets gewenscht of in het algemeen belang, dan voert men het in en wacht men af of van den kant van de Regeering bezwaren komen. Komen die bezwaren werkelijk, dan ziet men ze onder de oogen. Dat is een veel ridderlijke houding dan die van Burgemeester en Wethouders van Leiden, die voor dergelijke zaken persoonlijk niet veel gevoelen en, zich gaarne verschuilend achter andere organen en autoriteiten, een briefje schrijven naar den Haag, teneinde dat in de volgende vergadering aan den Raad te kunnen overleggen en op die manier de verantwoordelijkheid van zich te kunnen afschuiven. Spreker meent te hebben aangetoond de wenschelijkheid om enkele wijzigingen in de steunregeling aan te brengen en speciaal wat de twee laatste verzoeken aangaat, hoopt hij, dat de Raad een gunstige beschikking zal nemen, overtuigd zijnde daarmede in het belang van de werkloozen te handelen. Ten slotte herinnert hij er aan, dat de Steuncommissie uit leden van zeer uiteenloopende richting bestaat en dat ook de heer Oostdam in de vergadering dier commissie aan die twee ver zoeken zijn steun heeft verleend. De heer Heemskerk heeft evenmin als de heer van Stralen de illusie gehad, dat de instelling van een gemeentelijke Steuncommissie aan den Raad verder debatten over de werk loosheid zou besparen. Bepaald is, dat die commissie zou werken naar vastgestelde normen, en wanneer die normen nu naar het oordeel van Raadsleden of van de commissie niet zijn, zooals men ze zou wenschen, dan spreekt het van zelf, dat de Raad moet beslissen of zij, natuurlijk binnen de grenzen, door den Minister vastgesteld, zullen worden gewijzigd. Spreker heeft zich eenigszins verwonderd over het adres van den Bestuurdersbond ten opzichte van één punt, omdat hem bekend is, dat de ondersteuning aan ongehuwde bij ouders inwonende werkloozen in de commissie is ter sprake gebracht, niet door een vertegenwoordiger van den Bestuurders bond, maar door een vertegenwoordiger van een andere organisatie, en dat de vertegenwoordiger van den Bestuurders bond toen het desbetreffend verzoek niet heeft gesteund, doch later heeft gemeend een adres aan den Raad te moeten sturen. Spreker acht het eigenlijk niet juist, omdat in zekeren zin misbruik wordt gemaakt van zaken, die door anderen in de Steuncommissie worden besproken. Spreker gevoelt in het algemeen er zeer veel voor om ondersteuning te geven aan ongehuwde, bij hun ouders inwonende kinderen. Het moge principieel juist zijn, dat ouders in de eerste plaats te zorgen hebben voor de in wonende kinderen, men kan dit niet zoo sterk doorvoeren, dat het geldt voor alle kinderen, wanneer ze zekeren leeftijd hebben bereikt en eigenlijk als volwassenen kunnen worden aangemerkt. En nu wordt de toestand wel moeilijk, wanneer een werklooze vader ook nog een werkloozen ongehuwden inwonenden zoon moet onderhouden van de kleine toelage, die de vader krijgt. Spreker staat in dit opzicht geheel aan de zijde van den heer van Stralen, maar gevoelt de moeilijkheid om er ver andering in te brengen, nu de Minister vooruit te kennen heeft gegeven, dat hij niet genegen is daarin verandering te brengen en dat hij dergelijk besluit voor schorsing zou voordragen. Men moet dus in dit opzicht wel met het praeadvies medegaan, omdat men vooruit weet, dat deze zaak door den Minister toch niet geaccepteerd zou worden. De heer van Stralen stelt nu voor, dat de Raad zich in deze zal wenden tot den Minister, maar de ervaring leert, dat de Minister voor dergelijken stap niet wijkt, en zoo zal de Minister ook niet wijken voor een voorstel, als de heer van Stralen heeft gedaan, dat ten slotte gegoten is in een vorm, die allerminst geschikt is, om sympathiek te werken op het gemoed van iemand, die toch al tegen de zaak is. Dat Burgemeester en "Wethouders vooraf bij den Minister van Binnenlandsche Zaken hebben geïnformeerd, of deze voorstellen al dan niet bij hem genade zouden vinden, acht spreker zeer tactisch. Anders zou men gevaar loopen, dat men hier eerst de werklooze arbeiders gelukkig maakte met dit kluifje, terwijl later zou blijken, dat de Minister er niet van wil weten. Zoo iets heeft zich nog onlangs voorgedaan te Boskoop, waar de Gemeenteraad een extra-uitkeering van f 5.- aan de werklooze arbeiders had gevoteerd, welk besluit echter door de Regeering niet is goedgekeurd. Het is dus zeer juist en voorzichtig gezien van Burge meester en Wethouders om eerst inlichtingen in te winnen bij de Regeering. Nu zegt de Minister, dat hij een eventueel besluit om ongehuwde bij hun ouders inwonende werkloozen voor ondersteuning in aanmerking te brengen, voor vernietiging zou voordragen, zoodat die uitspraak bindend is, maar een dergelijke bindende uitspraak geeft Zijne Excellentie niet ten opzichte van de twee andere voorstellen; te dien aanzien zegt hij alleen, dat zij zijn goedkeuring niet kunnen weg dragen. Alvorens zijn stem te bepalen over de punten b en c, ten aanzien waarvan spreker zich op billijkheids- en rechtvaar digheidsgronden bij den heer van Stralen aansluit, vraagt spreker of Burgemeester en Wethouders pertinent kunnen verklaren, dat de Minister ook besluiten, waarbij aan deze verzoeken zou worden tegemoet gekomen, voor vernietiging zal voordragen. Komt een dergelijke stellige verklaring van de zijde van Burgemeester en Wethouders niet, dan brengt de billijkheid mede, op grond van de door den heer van Stralen aangevoerde argumenten, dat de aftrek van de gezinsinkomsten eenigszins wordt verminderd en de onder steuning aan werkloozen, die 24 weken en langer werkloos zijn. en niet minder maar meer voor hun onderhoud noodig hebben, niet wordt verlaagd. De heer Knuttel zegt, dat men, zulk een gedocumenteerd betoog als dat van den heer van Stralen aanhoorende, een gevoel van medelijden krijgt in verband met de vele moeite, die gedaan wordt en die ten slotte toch weer strandt op onwil van de Regeering en van anderen, die tusschen de Regeering en den Raad staan, al is die moeite dan niet allemaal tevergeefs. Er zullen geheel andere dingen moeten gebeuren, voordat er iets voor de werkloozen tot stand komt, en dan zal het vooral noodig zijn vast te houden aan het standpunt van vol loon voor de werkloozen, omdat dit de eenige leuze is, waarmede men bij goede propaganda de groote massa in beweging krijgt en houdt. Voordat de groote massa in beweging komt, zal er niets gebeuren, dat naam mag hebben. Aan het gesprokene door den heer van Stralen wenscht spreker enkele opmerkingen toe te voegen over dingen, welke hem hebben gefrappeerd. De ondersteuning van ongehuwde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 16