MAANDAG 25 JUNI 1923. 123 den Minister van Binnenlandsche Zaken inzake het verzoek om steunverleening aan ongehuwde werkloozen mogelijk te maken van oordeel dat ook onder deze groep werkloozen dringende behoefte aan steun bestaat; keurt af het dwingend optreden der Regeering in dezen; besluit den Minister met klem te verzoeken het gemeente bestuur alsnog vrij te laten in deze zaak een beslissing te nemen. J. J. van Stralen." Het voorstel van den heer van Stralen wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De beraadslaging wordt geopend. De heer 'van Stralen meent, dat de verbazing van Burge meester en Wethouders over het feit, dat de Bestuurdersbond den Raad weder met een verzoek lastig komt vallen, niet zoo groot behoeft te zijn, want Burgemeester en Wethouders zullen toch niet verwacht hebben, dat na de beslissing van den Raad in de vergadering van 6 November 1922 de werkloozenzorg in den Raad niet meer ter sprake zou gebracht worden, en spreker zal dan ook met de grootste vrijmoedigheid probeeren enkele verbeteringen te brengen in de regeling van de onder steuning der werkloozen. Inderdaad heeft spreker in genoemde Raadsvergadering ge zegd, dat de strijd toenmaals meer speciaal ging tegen het Burgerlijk Armbestuur in zake de toepassing van de bestaande regeling in verband met de gestelde normen, maar hij ziet niet in, dat hetgeen gevraagd wordt, in strijd zou zijn met die normen. In de eerste plaats wordt gevraagd om steun aan ongehuwde werkloozen mogelijk te maken. Er zal wel niemand onder de Raadsleden zijn, die durft te beweren, dat voor deze groep in haar geheel genomen steun niet noodig of wenschelijk zou zijn. Het staat vast, dat er ook onder die groep van werkloozen tal van menschen zijn, die aan de ellende ten prooi zijn, al zijn ze ongehuwd. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij de wenschelijk- heid om die menschen te steunen daarlaten, maar spreker wil die er wel degelijk bij halen, want, is men het over die wen- schelijkheid eens, dan is het de plicht van den Gemeenteraad haar in een daad om te zetten. Men zal dan anders moeten beginnen dan Burgemeester en Wethouders doen, die, bevreesd dat de Regeering bezwaar zal maken, eenvoudig adviseeren aan deze groep werkloozen geen steun te verleenen, terwijl het toch vaststaat, dat die menschen er beroerd aan toe zijn. Het ligt voor de hand, dat in gezinnen, waartoe een volwassen zoon behoort, die reeds maanden werkloos is en geen cent inbrengt, zoodat het hoofd van het gezin dien zoon dag in dag uit moet onderhouden, terwijl bovendien wellicht door werkloosheid van andere gezinsleden of door andere omstan digheden de inkomsten gering zijn, van de zijde der ouders tegen die zoons wordt aangezien en de verhoudingen er niet prettiger op worden. Kwam het alleen aan op een hap eten, dan zou het nog wel gaan, maar zulke volwassen personen hebben ook slijtage aan kleeren, aan schoenen enz., welke zij zeiven niet kunnen betalen, terwijl ook de ouders niet in staat zijn die te bekostigen. Spreker vindt het onverantwoordelijk, dat men hier, ook weer door het optreden van de Regeering, een dergelijke groep van menschen van de steunregeling uitsluit. Het is wel teekenend, dat in de Tweede Kamer de Christelijk-Historische mijnheer Snoeck Henkemans voor die groep is opgekomen en het afkeurde, dat de ongehuwden door de Regeering aan hun lot werden overgelaten. Als van die zijde voor deze menschen hulp wordt gevraagd, is het wel een bewijs, dat die hulp noodig is. Begrijpende, dat een voorstel om door middel van een Raadsbesluit voor deze groep van menschen iets te bereiken, op dit oogenblik weinig kans van slagen zou hebben, omdat de omstandigheid, dat de Regeering het niet gaarne ziet, voor de meerderheid van de Raadsleden een motief is zich er tegen te verklaren, heeft spreker voor zijn voorstel dezen vorm gekozen, dat daarin alleen de wenschelijkheid wordt uitgesproken, dat voor deze groep de steunverleening mogelijk wordt, terwijl tevens afkeuring wordt uitgesproken over het dwingend optreden van de Regeering in dezen en wordt be sloten aan den Minister met klem te verzoeken het gemeente bestuur alsnog vrij te laten in deze zaak een beslissing te nemen. Dit is de eerste poging om den Raad er toe te brengen zijnerzijds eenige pressie op de Regeering uit te oefenen. Verder wordt verzocht, dat van de inkomsten van leden van het gezin een nader te bepalen bedrag in het geheel niet en het andere deel voor 2/s in mindering van de onder steuning wordt gebracht. Spreker meent, dat hiervoor zeer veel te zeggen is. Tot nogtoe verstaat men onder gezinsinkomsten het totale loon, dat door de kinderen van een bepaald gezin wordt verdiend en daarvan wordt 2/3 van den eventueelen steun van het hoofd van het gezin afgetrokken. De practijk wijst echter een andere richting uit; niemand kan volhouden, dat het totaal bedrag aan verdiensten in een gezin volledige inkom sten zijn; logischer zou zijn zeker bedrag als kostgeld te bestempelen en dit als gezinsinkomsten te beschouwen. Zoo'n jongen of meisje heeft toch ook voor zich zelf nog uitgaven te doen, bijvoorbeeld voor kleeding en dergelijke; het kan ook zijn, dat er trouwplannen zijn en dat men zich met het oog daarop een en ander wil aanschaffen. Maar de Regee ring zegt: neen, het volledig bedrag, dat die zoon of dochter verdient, moet in het gezin gebracht worden. Dat gaat niet op en daarom stelt spreker voor om den aftrek te brengen op V2- Dan blijft wel bestaan het ver keerde systeem, dat als gezinsinkomen worden beschouwd de totale verdiensten, maar dan wordt toch bereikt, dat van die zoogenaamde gezinsinkomsten een kleiner bedrag wordt afgetrokken. Uit een door spreker ontvangen schrijven uit Haarlem blijkt, dat daar een regeling bestaat, volgens welke de helft wordt afgetrokken. Het blijkt dus wel mogelijk, ondanks de groote willekeur van de Regeering, om in een bepaalde plaats voor zekere groep van ondersteunden iets te doen en daarom heeft spreker niet geaarzeld om wat dit betreft een voorstel te doen. Het advies van de Commissie van steunverleening, dat door Burgemeester en Wethouders is gevraagd, gaat geheel in diezelfde richting. Die commissie heeft zelfstandig aan Bur gemeester en Wethouders voorgesteld dien aftrek te brengen van 2/» op de helft, en wel op billijkheidsgronden. Dat be sluit is daar met een groote meerderheid genomen en spreker had dan ook verwacht, dat Burgemeester en Wethouders daarmede rekening zouden hebben willen houden. Spreker vraagt, waarom Burgemeester en Wethouders dat advies niet aanvaarden. Het college houdt er zulke eigenaardige opvat tingen op na! De Bestuurdersbond, voorziende, dat Burge meester en Wethouders zouden antwoorden, dat de Regee ring op verschillende punten de gemeente niet vrij laat, heeft in zijn adres gevraagd om hetzij een besluit in die richting te nemen, hetzij stappen te doen bij hoogere autori teiten, teneinde daartoe te kunnen geraken, maar het gemeente bestuur heeft dat verzoek aldus opgevat, dat het 't adres heeft laten overtypen en het naar den Haag heeft gestuurd met een briefje er bij, waarin gevraagd werd of er bezwaar tegen was. Met het oog op de houding, tot dusverre door de Regeering aangenomen, was wel vooruit te zien, dat het advies van den Minister afwijzend zou zijn. Spreker zou wenschen, dat Burgemeester en Wethouders, zich aansluitende bij hun collega's in andere plaatsen, het voorbeeld volgden van de vier groote steden, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en den Haag, die door gezamenlijk optre den wel iets hebben bereikt op het gebied van verbeteringen in de steunregeling. Van een dergelijk optreden is van de zijde van Burgemeester en Wethouders van Leiden nooit iets gezien, integendeel, alles wat tot dusverre ten behoeve van de werkloozen is bereikt, is hun moeten worden afge dwongen door een Raadsbesluit. Sprekers grief tegen het college is, dat het nooit welwillend staat tegenover de dingen, waarvan het de billijkheid moet erkennen. Spreker komt thans ^tot het derde punt van het verzoek, namelijk om den steun aan de zoogenaamde dubbel uitge- trokkenen niet te verminderen tot 12.maar dien te hand haven op f 13.50 f 1.50 per kind. Voor de inwilliging van dit verzoek pleit zeker alles, zoodat op alle mogelijke wijzen moet worden getracht te bereiken, dat een dergelijk besluit kan worden genomen. Weet men het niet uit eigen ervaring, dan begrijpt toch een ieder, die zijn gevoel en zijn verstand laat spreken, dat voor gezinnen, die 24 weken aan de werk loosheid ten prooi zijn daaraan is dan al een periode van zes weken voorafgegaan, zoodat het 30 weken wordt en dientengevolge aan den rand van de totale uitputting slaan, de ondersteuning niet mag worden verlaagd. Spreker begrijpt dan ook niet, hoe Burgemeester en Wethouders een dergelijk verzoek als van adressant kunnen afwijzen. Het is voor de gemeentelijke Steuncommissie niet prettig om het advies, dat zij aan Burgemeester en Wethouders heeft gegeven, zoo geheel te zien negeeren als thans is gebeurd. Het is spreker bekend, dat in de vergadering der commissie wel werd gevoeld voor de verschillende verzoeken van den Bestuurdersbond en bij het uitbrengen van een advies bij de meerderheid van de commissieleden billijkheidsoverwegingen den doorslag hebben gegeven. Uit een onderzoek door de steuncommissie ingesteld, is gebleken, dat in verschillende plaatsen van ons land een dergelijke regeling bestaat, zoodat elk motief voor Burge meester en Wethouders, om dit verzoek af te wijzen op grond van bezwaren van de zijde van den Minister, vervalt. Te Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht en Haarlem wordt de steun aan dubbel uitgetrokkenen niet ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 15