MAANDAG 25 JUNI 1923.
119
1 Meiviering, waaraan een groot deel der bevolking deelneemt,
omdat bij die 1 Meiviering het doel op den voorgrond staat
en bij de Oranjefeesten slechts de behoefte om eens een ver
zetje te hebben. Nu zijn spreker en de zijnen van meening,
dat het in deze droevige, ernstige dagen voor de bevolking
goed kan zijn zich eens te verzetten en om die reden zouden
zij zich dan ook niet tegen dit voorstel verklaren, maar zij
verklaren zich er tegen, omdat deze geheele feestviering naar
opzet en doel tegen hen zeiven is gericht. Zij doen dat dus
bij wijze van zelfverdediging. Zij zijn overtuigd, dat ook deze
feestviering een anti-socialistisch karakter zal dragen, zoodat
het vanzelf spreekt, dat zij niet willen medewerken zulk een
doel te bereiken.
Voor spreker en diens partijgenooten heeft de herdenking
van het jubileum van de Koningin allerminst de beteekenis,
welke sommigen er aan toekennen, en zij betwijfelen ot de
meerderheid der bevolking er wel zoo warm voor gevoelt,
maar in elk geval schijnt men dat jubileum nu eens fees
telijk te willen vieren.
Nu staan spreker en de zijnen op het standpunt, dat het
ambt van Koningin staatsrechtelijk van weinig beteekenis is.
Was dat anders, dan zouden zij zich er nog sterker tegen
verklaren, omdat zij dan de Koningin aansprakelijk zouden
moeten stellen voor al de fouten en misstanden, welke door
het kapitalisme gedurende de jaren van de Regeering der
Koningin over de bevolking zijn gebracht, zooals de mishan
deling van de werkloozen, de verwaarloozing van de volks
huisvesting, het wegsmijten van het geld voor het militairisme
enz. Zij staan echter niet op dat standpunt. De eenige betee
kenis, welke in hun oog het Koningschap nog heeft, is deze,
dat, wanneer de macht en de heerschappij van de bourgeoisie
in gevaar worden gebracht, het Koningschap op den voor
grond wordt geschoven. In 1918 is gebleken, dat de Koningin
zich gaarne voor dat doel laat gebruiken.
Uit een soort zelfverdediging moeten spreker en diens partij
genooten zich dus tegen dit feest verklaren. Zij erkennen
natuurlijk, dat het grootste deel der bevolking daaraan niet
denkt bij het feestvieren, maar het doel van hen, die feest
willen laten vieren, is om den band tusschen de bevolking
en het Koningschap zooveel mogelijk te versterken, teneinde
mettertijd dat Koningschap te kunnen gebruiken, wanneer de
macht der bourgeoisie door een volksbeweging in gevaar
mocht worden gebracht.
Van uit een principieel standpunt zullen spreker en diens
partijgenooten zich dus tegen dezen steun verklaren. Boven
dien wijst spreker er op, dat een deel der feesten bestaat in
militaire feesten, iets, waar hij en de zijnen in het bijzonder
bezwaar tegen hebben, omdat zij niet willen voet geven aan
hetgeen het militairisme kan bevorderen.
Dus om die reden moet sprekers partij zich daartegen
verklaren.
Spreker erkent, dat de aanvraag van het comité en van
Burgemeester en Wethouders tamelijk sober is, maar princi-
pieele bezwaren weerhouden spreker en de zijnen om hun
stem eraan te geven.
De heer Meunen verklaart, dat zijne fractie met zeer veel
genoegen zal stemmen voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, dat niet bedoeld is als een feest tegen de
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, maar als een nationaal
feest, waarbij uiting kan gegeven worden aan de dankbaar
heid en de aanhankelijkheid van de bevolking jegens het
Huis van Oranje en de Koningin.
De Christelijk-Historische Unie hecht zeer aan het consti-
tutioneele koningschap, dat opgedragen is aan het Huis van
Oranje en beschouwt dat koningschap als een vrucht van
Goddelijke leiding met ons volk en als de natuurlijke ont
wikkeling van onze landhistorie.
Deze principiëele kijk op de zaak brengt al mede, dat
sprekers partij gaarne het voorstel van Burgemeester en
Wethouders zal steunen.
Aan dat constitutioneele koningschap en aan het Huis van
Oranje heeft ons land groote voorrechten te danken, als zijn
staatkundige, zijn godsdienstige en zijn gewetensvrijheid,
zaken van den eersten rang.
Ons land kan verder niet dankbaar genoeg zijn voor het
kostbaar bezit en de veelal gelukkige regeering van de
Koningin.
Spreker en zijne fractie zullen er dus gaarne toe medewerken,
dat in Augustus op sobere wijze gelegenheid zal gegeven worden
om bij de viering van het Regeerings-jubileum van de Koningin
uiting te geven aan dankbaarheid en aanhankelijkheid.
De heer Knuttel herinnert eraan, dat zoo menigmaal,
wanneer hier meer of minder noodige zaken aan de orde
gesteld worden, van de zijde van den Raad of van Burge
meester en Wethouders gezegd wordt: waarom komt het
particulier initiatief daarvoor niet over de brug en waarom
moet de gemeente dat altijd betalen? De heer Meijnen heeft
gesproken over dankbaarheid jegens het Oranjehuis, maar
die dankbaarheid van het Nederlandsche volk blijkt toch zoo
gering te zijn, dat men niet meer dan 4000 voor dit doel
heeft weten bijeen te brengen en men daarvoor de gemeentekas
nog moet aanspreken.
Vooreerst zijn spreker en diens partijgenooten tegen dit
voofstel, omdat zij tegenstanders zijn van het Koningschap,
dat in deze maatschappij niets anders kan zijn dan een
middelpunt van reactie en militairisme en dat behoort tot de
beslist schadelijke instellingen. Zij zijn er beslist tegen om
een jubileum te vieren van iemand, die tot het Koningshuis
behoort, omdat die feesten ten doel hebben bij de bevolking
te brengen een geest van nationalisme, die in tijden van
dreigend oorlogsgevaar uiterst veel kwaad kan doen.
Waar er gerept wordt van dankbaarheid tegenover het
Oranjehuis, wijst spreker er op, dat, wanneer de Neder
landsche bourgeoisie indertijd eenige reden tot dank heeft
gehad tegenover enkele leden van het Oranjehuis, omdat
dezen haar geholpen hebben om hier de macht te veroveren,
die dankbaarheid wel heel lang wordt voortgezet, met zeer
vele geslachten en met een afstamming, die niet eens in de
rechte lijn is.
Maar bovendien, gelet op de regeering van deze Koningin,
is er allerminst eenige reden tot dankbaarheid. De heer
Meijnen bepaalde zich in dat opzicht slechts tot een paar
groote woorden, als »wij zijn gelukkig" en »een groote gave,
dat wij deze Koningin hebben", maar waarin dat alles bestaat
zeide hij niet. Misschien hierin, dat de Koningin een groote
voorstandster is van de zuinigheidop dat gebied gaf het
Oranjehuis een flink voorbeeld. Terwijl in andere landen,
waar de Koningshuizen uitgestrekte bezittingen hebben, die
bezittingen voor iedereen worden opengesteld, gebeurt dit
hier te land eens per jaar tegen twee kwartjes entrée.
Ook in andere opzichten betracht het Oranjehuis steeds
zuinigheid. Van steun aan kunsten en wetenschappen is geen
sprake. Wat men in andere landen vindt, dat het Konings
huis bijvoorbeeld voor een opera zorgt, vindt men hier niet;
spreker weet niet of de Koningin wel iets voor de opera bijdraagt.
Spreker zegt niet, dat, indien deze dingen anders waren,
daardoor zijn stem over dit voorstel gewijzigd zou worden,
maar hij heeft willen aantoonen, dat van dingen, waaraan
de bevolking iets heeft, met behulp van de Koningin nooit
iets is totstandgekomen.
Afgezien van het groote principieele standpunt tegenover
het Koningschap in dat opzicht stelt spreker de beteekenis
en den schadelijken invloed van het Koningschap wel wat
hooger dan de heer van Eek heeft spreker in het licht
willen stellen, dat het Oranjehuis, zooals het zich in de laatste
geslachten heeft doen kennen, allerminst recht heeft op dank
baarheid van de bevolking.
De Voorzitter geeft den leden in overweging om, waar
nu enkele heeren hun principieel standpunt hebben uiteen
gezet, een niet al te uitvoerig debat over deze zaak te gaan
voeren.
De heer Heemskerk zal gevolg geven aan het verzoek van
den Voorzitter en niet principieel ingaan op de redevoeringen
van de heeren van Eek en Knuttel, omdat hij er toch wel
niet in zou slagen om die heeren te bekeeren tot voorstanders
van het Oranjehuis.
Spreker en zijn partijgenooten zullen hun stem geven aan
dit voorstel, opdat op 31 Augustus dankbaar zal kunnen worden
herdacht wat het Nederlandsche volk aan het Oranjehuis
verschuldigd is.
Verder wil spreker ingaan op enkele onderdeelen van de
redevoeringen van de heeren van Eek en Knuttel.
Vooreerst het bezwaar, dat het feest ook zal opgeluisterd
worden door militaire sportfeesten.
Spreker zou ook liever gaarne zien, dat er geen militaire
macht noodig was, maar men moet rekening houden met den
toestand, zooals die is. Wanneer op 31 Augustus de burgerij
in de gelegenheid gesteld wordt om door middel van hare
verschillende vereenigingen dien dag feestelijk op te luisteren,
dan spreekt het als het ware van zelf, dat ook de militairen,
voor zoover ze eenige routine op sport- of gymnastisch gebied
hebben, daarbij medewerken. Dat is geen uiting van mili
tairisme, maar het is alleen het praesteeren van iets, wat ook
door anderen gepraesteerd wordt.
Als de heer Knuttel zegt, dat de Leidsche burgerij niet in
staat is meer dan 4000.bjjeen te brengen voor deze
feestviering, dan slaat hij den plank mis. Hier wordt alleen
bedoeld, dat door de burgerij bijeengebracht is een garantie
fonds om te zorgen, dat, wanneer eventueel geen andere
bijdragen mochten binnenkomen, de kosten van de feestviering
gedekt zouden kunnen worden. De kans bestaat, dat een
groot deel van de stortingen in het waarborgfonds worden
terugbetaald, zoodat er geen sprake van is, dat de gemeente
de thans aangevraagde ƒ2000.kwijt zou zijn.