88 MAANDAG 30 APRIL 1923. dat men daarvoor gerust op langen termijn mag leenen. Een motie, waarin de wenschelijkheid daarvan wordt uitgesproken, zal spreker indienen. Mevrouw van Itallievan Embden zegt het buitengewoon aangenaam te vinden, dat deze groote plannen door Burge meester en Wethouders zijn ingediend, maar het zal geen verwondering wekken, dat zij, die meermalen er op heeft aangedrongen om de werkloozenzorg, welke hier in zoo sterke mate plaats had, voor een groot deel in werkverschaffing om te zetten, niet kan onderschrijven het complimentje, dat aan Burgemeester en Wethouders wordt gebracht, als zouden zij leidinggevend zijn geweest. Indien toch pas vier jaren na den oorlog de groote plannen worden ingediend, mag dat niet ge noemd worden een vooruitzien van de omstandigheden, maar is dat een sterk achter de omstandigheden aanloopen. Spreekster acht het van belang dit eens te constateeren. De werkloozenzorg heeft daar, waar niet door werkverschaf fing sterk werd ingegrepen, ontzaglijk veel gekost en dat zij ethisch en moreel veel kwaad heeft gedaan is algemeen be kend. Werkloozenzorg, die niet met werkverschaffing gepaard gaat, brengt het moreele bij de werkloozen niet naar boven, integendeel, zij kan er toe leiden het heeft er hier gelukkig niet toe geleid dat de menschen absoluut inzinken en het ten slotte aangenaam vinden om door een zoogenaamde armen zorg, in welken vorm ook, te worden onderhouden. Spreekster wijst er op, dat de gemeente voor de sommen, welke zij improductief heeft weggegooid aan steunverleening en welke veilig op drie ton kunnen worden geschat, reeds in het bezit had kunnen zijn van het gedempte Levendaal. Bovendien waren dan de werkloozen, zoowel uit een financieel als uit een moreel oogpunt, beter geholpen. Ten slotte verklaart spreekster het eens te zijn met den heer Sijtsma, dat allereerst tot demping van het Levendaal moet worden overgegaan. Zoo mogelijk moeten zoowel de Mare als het Levendaal gedempt worden, maar als er een keuze moet worden gedaan, dient het Levendaal voor te gaan. De heer van Eck beklaagt zich, dat het den Raadsleden niet gemakkelijk wordt gemaakt om zelfs over een zoo be langrijk onderwerp als de werkloosheid datgene te zeggen wat zij meenen daarover in het midden te moeten brengen. Toen eenige vergaderingen geleden door de afdeeling Leiden van de S. D. A. P. en door den Leidschen Bestuurdersbond in een adres was aangedrongen op het doen verrichten van ver schillende productieve werken en spreker trachtte aan te toonen, dat de inzending van dat adres noodzakelijk was, heeft de Voorzitter hem dat belet door hem 22 keer te inter- rumpeeren, ofschoon hij toch volkomen het recht had dat aan te toonen. Spreker hoopt thans de gelegenheid te hebben aan te toonen, dat de inzending van genoemd adres destijds niet alleen noodzakelijk is geweest, maar het ook dringend noodig moet worden geacht om van de zijde van de strijdende arbeiders de meest mogelijke pressie uit te oefenen op Burge meester en Wethouders om gedaan te krijgen, dat voor de werkloozen zal worden gedaan wat gedaan moet worden. Men wist toen in het geheel niet, wat Burgemeester en Wethouders van plan waren. In die conferentie met den Burgemeester werd voor het eerst medegedeeld, dat de gemeente ook van phn was om woningen te bouwen; van een groot plan van werkverschaffing wist men niets af. Op dit oogenblik nog meent spreker, dat de toezeggingen van Burgemeester en Wethouders voor spreker's partij onbe vredigend zijn. Dat kcmt omdat het burgerlijk standpunt en het standpunt van de socialisten een geheel ander is. De Voorzitter, als leider en vertegenwoordiger van een burgerlijk gemeentebestuur, meent dat reeds voldoende gedaan is in het belang der werkloozen, als men tracht, rekening houdende met den toestand der gemeentefinanciën, de uitvoering van productieve werken te vervroegen. Spreker echter kijkt niet naar het aantal werken, die voorgesteld of uitgevoerd zijn, maar naar het aantal werkloozen, dat overblijft. Dit is voor spreker de maatstaf. Aangezien een groot maatschappelijk nadeel verbonden is aan het voortduren der werkloosheid, is het plicht om zooveel mogelijk te zorgen, dat er geen enkele werklooze overblijft. De in het praeadvies genoemde werken hebben voor een deel met bestrijding van werkloosheid niets te maken; die werken zouden ook uitgevoerd zijn, als er geen werkloosheid was. Zeer zonderling acht spreker het, dat onder die werken ook opgenomen is de bouw van een nieuwe stokerij van de gasfabriek, want juist daardoor worden een aantal menschen werkloos. Op het oogenblik bestaat er voor de gemeente geen gewich tiger taak dan de bestrijding der werkloosheid, ten einde een belangrijk deel der bevolking voor algeheele demoralisatie te behoeden. Nu kwijten Burgemeester en Wethouders zich alleen van die ruwe taak van werkverschaffing, welke voor de hand ligt, namelijk door werk te geven aan bouwvakarbeiders en grondwerkers; maar daarmede is men er nog niet. Er zijn nog zoovale andere categorieën, die geholpen moeten worden. Het zou de taak van de gemeente zijn, indien zij zich bewust was van den ernst van den toestand, om een afzonderlijken tak van dienst in het leven te roepen, die alleen belast zou zijn met na te gaan, in hoever doelmatig werk kan verschalt worden voor alle werkloozen, ook productief werk. In den Haag heeft men een centrale werkplaats ingericht voor kleer makers en schoenmakers en de door dezen vervaardigde artikelen worden ter beschikking gesteld van den Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreker heeft van zijn partijgenoot Drees vernomen, dat men totdusverre er goede resultaten mede had. Burgemeester en Wethouders verwijten aan de inzenders van het adres, dat zij niet zooveel werken hebben aangegeven, dat het college daaruit heel gemakkelijk een keuze kon doen, maar vooreerst worden niet alle werken, in het adres genoemd, door Burgemeester en Wethouders overgenomen, en boven dien kunnen particuliere vereenigingen zulk technisch werk, waarbij onderzoekingen en nasporingen moeten plaats hebben, niet verrichten. Er moet aan technici worden opgedragen plannen te maken en de werkloosheid moet zoodanig bestreden worden, dat men de laatste werklooze zoo mogelijk van de straat haalt. Nu komt de Voorzitter natuurlijk dadelijk met de tegen werping De Voorzitter. Ik kom er niet mee. De heer van Eck. U laat mij nog al rustig doorpraten. De Voorzitter. Ofschoon gij eigenlijk geheel buiten de orde zijt, laat ik u maar doorpraten, want al roep ik u tot de orde, gij gaat toch voort en nu zijt ge misschien wel het snelste aan het einde van uw speech. De heer van Eck zegt niet buiten de orde te zijn. Nu zal de Voorzitter straks de opmerking maken, dat de gemeente niet over de noodige gelden beschikt en, indien men die plannen wilde uitvoeren, Gedeputeerde Staten en de Minister er een stokje voor zouden stekenmaar, zooals spreker meer malen zeide, is het de plicht van den Raad in dat opzicht de meest mogelijke pressie op de Regeering uit te oefenen, zoo noodig gesteund door demonstratie's van de georganiseerde arbeiders. Bij de bestrijding der werkloosheid moet men zijn optreden laten beheerschen door het gebod der zedelijkheid en spreker acht het onverantwoordelijk, dat de gemeente aan zoovelen geen werk verschaft en, als zij geen werk kunnen vinden, hen met een kleine uitkeering afscheept, terwijl er aan den anderen kant toch zoo velen zijn, die over overvloed beschikken. Het is van belang het algemeen standpunt van den Raad ten opzichte van de werkloosheidsbestrijding vast te stellen, omdat het kapitalisme in een zoodanigen toestand verkeert, dat men een toestand van voortdurende maatschappelijke gedruktheid tegemoet gaat, dat men zich dus moet wapenen tegen een toestand, waarin de werkloosheid een blijvend verschijnsel wordt. Wil men krachtig optreden ter bestrijding van de werk loosheid, dan moet nog iets meer gebeuren dan wat nu door Burgemeester en Wethouders is gedaan en aangekondigd. Als zij niets anders doen dan op deze wijze voortgaan, lang zaam werken en geleidelijk het een en ander laten doen, dan zal de practijk bewijzen, dat zij niet op de hoogte zijn van den ernst van den toestand. Spreker hoort telkens door de personen zeggen: ja, als wij konden volgen de ingeving van ons hart, dan zou er dit en dat gebeuren, maar wij laten ons hart niet spreken doch ons verstanddit moet ten slotte den doorslag geven. Zoo zal het nu ook weder gaan; als men bij elkaar is en moet beslissen over leniging van den nood van burgers, dan zijn allen even hard en zij laten niet hun hart spreken maar het koele ver stand. Dat is verkeerd. Wel moeten iemands daden gecon troleerd worden door het verstand, maar als men staat tegen over zijn medeburgers, als men optreedt als gemeentebestuur, dan moet men ook laten spreken de goede neiging van het hart. Ten slotte moeten ook de groote zedelijke beginselen beheerschen al datgene wat men doet als men zich beweegt op politiek gebied. Spreker geeft dan ook de verzekering, dat, wanneer hij tot de conclusie moest komen dat er geen ver band kon bestaan tngschen het optreden op politiek gebied en zijn innerlijk gemoedsleven, hij zich heden nog uit het politiek leven zou terugtrekken. Gaan Burgemeester en Wethouders in de richting, welke spreker heeft aangegeven en blijven zij zich niet alleen blind staren op hetgeen zij kunnen doen in het belang van de grond- en bouwvakarbeiders, dan zullen zij kunnen rekenen op krachtigen steun van de zijde van spreker en zijn partij maar blijven zij schipperen op dezelfde wijze als totnogtoe, dan zullen zij kunnen rekenen op de felst mogelijke bestrijding.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 8