MAANDAG 30 APRIL 1923. 83 Bij die gelegenheid heeft de Directeur der Lichtfabrieken de hulp van den Armenraad ingeroepen om na te gaan, of en in hoever die bewoners voor die tegemoetkoming in aan merking zouden komen. Zoo iets moest niet geschieden door een instituut als de Armenraad; dat had op andere wijze moeten geschieden. De heer Oostbam begrijpt niet, dat er bezwaar wordt gemaakt tegen het inwinnen van inlichtingen aan een centraal punt, in casu den Armenraad, welke is ingesteld om de steun verleningen zooveel mogelijk te centraliseeren, teneinde dubbele uitkeeringen aan dezelfde personen te voorkomen. Wil men iets omtrent een gezin weten, dan kan men zich het best tot den Armenraad wenden en het zou geldverspilling zijn om dat college voorbij te gaan en op eigen houtje te gaan informeeren. Men moet den Armenraad voor dit doel zoo goed mogelijk inspannen, en waar dit de strekking van dit voorstel is, verklaart spreker zich er voor. De heer Eerdmans vestigt er de aandacht op, dat artikel 56 der Armenwet, dat deze materie regelt, volkomen in over eenstemming is met hetgeen de heer Oostdam en anderen hebben gezegd. Volgens dat artikel is de taak van den Armenraad juist om inlichtingen te verstrekken omtrent personen, die zich om steun aanmelden. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming tot goedkeuring van dezen suppletoiren staat van begroo ting besloten. (Mevrouw DubbeldemanTrago en de heeren Stijnman en Wilmer waren inmiddels ter vergadering gekomen). IV. Praeadvies op het verzoek van J. W. Reijneveld, om het te bouwen schuurtje op het terrein aan de Fruinstraat No. 3. van hout te mogen maken. (Zie Ing. St. No. 132.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. V. Voorstel tot verhuring van het bovenlokaal langs het voorplein van het voormalige Invalidenhuis, aan het Christelijk Muziekgezelschap »Polyhymnia". (Zie Ing. St. No. 121.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VI. Voorstel tot ingebruikgeving van het achterlokaal van het Waaggebouw, aan de Christelijke Scherpschuttersver- eeniging Willem van Oranje''. (Zie Ing. St. No. 122.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck heeft geen bezwaar tegen de voorwaarden, welke voor het in gebruik geven van het lokaal aan deze vereeniging worden gesteld. Een bedrag van 25.— is niet hoog, maar waar de vereeniging nog verschillende andere uitgaven voor haar rekening moet nemen, bestaat bij spreker tegen dit voorstel geen bezwaar. Nu blijkt echter uit de stukken, dat deze Christelijke Scherpschuttersvereeniging aanvankelijk meende, op grond van artikel 4 der Statuten, recht te hebben op billijker voorwaarden dan Burgemeester en Wethouders stelden. Dat artikel 4 vermeldt onder de middelen, waarmede de vereeniging haar doel tracht te bereiken: »het verleenen van daadwerkelijken steun aan de wettige overheid, zoo deze door binnerdandschen of buiten- landschen vijand mocht worden aangevallen." Daaruit bleek spreker, dat deze vereeniging een onderdeel uitmaakt van Volksweerbaarheid, met andere woorden het is een van de pogingen om naast de militaire macht het volk ook nog te wapenen. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat deze menschen zich oefenen om de wettige overheid te beschermen tegen aanvallen van binnenlandsche en buitenlandsche vijanden. Wat die buitenlandsche vijanden betreft, na den wereld oorlog was men vervuld van de gedachte, dat men niet meer het beginsel moest toepassen: zoo gij den vrede wilt, rust u ten oorlog, maar het beginselals gij den vrede wilt, rust u ten vrede. Hier heeft men nu de bewapening van de burgers. Met andere woorden men krijgt het optreden van de militaire macht en daarnaast het optreden van de fra'nc-tireurs, de gevaarlijkste wijze van oorlogvoeren. Het ligt niet op den weg van een gemeentebestuur om dergelijke zaak te steunen. Integendeel moet er juist zooveel mogelijk gestreefd worden in de richting van ontwapening. Wat dergelijke vereenigingen doen is niets anders dan de voorbereiding tot den burgeroorlog; daardoor wordt ook van den anderen kant uitgelokt de bewapening van de burgers. Burgeroorlog is niet in het belang van ons volk te achten en alles wat in die richting gedaan wordt moet zooveel mogelijk tegengegaan worden. Spreker zal dus stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om dit lokaal voor dit doel af te staan. De heer Sijtsma verwondert zich over den loop van deze zaak. Aanvankelijk maakte de Directeur van Gemeentewer ken ernstig bezwaar tegen deze verhuring; het Waaggebouw was pas hersteld en in orde gebracht en nu zou men een lokaal daarin gaan verhuren aan een vereeniging, waaronder het gebouw allicht te lijden zou hebben. Toen hebben Bur gemeester en Wethouders gevraagd een huur van f 50, hetgeen, als men toch verhuren wilde, alleszins billijk was, maar de vereeniging zeide, dat zij dat niet kon betalen, en toen is genoegen genomen met een huurprijs van 25, Spreker wil vragen, hoe dat eigenlijk zit met het bepalen van dergelijke voorwaarden. Wordt daarbij uitgegaan van de vraag, wat de menschen al dan niet kunnen missen en stellen Burgemeester en Wethouders een onderzoek daarnaar in of laten zij de vereeniging zelf daarover beslissen? Overigens meent spreker met den heer van Eck, dat tegenwoordig het streven in de eerste plaats gericht moet zijn op beperking der bewapening. Dat streven wordt niet in de hand gewerkt door het optreden van vereenigingen als deze en ook uit dat oogpunt gevoelt spreker er niet voor om voor dit voorstel te stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Eerdmans, Eikerbout, Pera, Mulder, van der Lip, Sanders, van Hamel, Meijnen, Wilbrink, Schoneveld, de Lange, Kuivenhoven, Stijnman, Wilmer, Splinter, Bisschop, Heemskerk en Oostdam. Tegen stemmen: Mevrouw van Itallie—van Embden, de heeren Piekaar, Sijtsma, van Stralen, Mevrouw Dubbeldeman Trago, de heeren Dubbeldeman, van Eck en Kooistra. (De heer Splinter was inmiddels ter vergadering gekomen.) VII. Voorstel tot overname in eigendom bij de gemeente van een stukje grond aan den Hoogen Morschweg, kad. bekend Sectie P No. 660 gedeeltelijk. (Zie Ing. St. No. 123.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot verkoop van een strook grond ten noorden van de Fruinstraat, deel uitmakende van perceel Sectie M. No. 845, aan F. Visser. (Zie Ing. St. No. 124.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilbrink zegt vernomen te hebben, dat 'op dit stuk grond aaneengebouwde huizen zullen worden neergezet, terwijl hij van meening was, dat ook voor dit gedeelte van de Fruinstraat, evenals voor het begin dier straat, aan de open bebouwing zou worden vastgehouden. Er zal natuurlijk aan de zijkanten van die huizen ruimte overblijven, maar indien de grond, welken de heer Visser koopt, geheel bebouwd wordt en het idee der open bebouwing niet wordt los gelaten, zal een volgende kooper of de gemeente de dupe worden. De heer Muloer zegt de bedoeling van den heer Wilbrink niet te begrijpen. Er wordt een dubbel huis gebouwd en er blijft ruimte in overvloed over. Of men de ruimte in het midden dan wel aan de zijkanten krijgt, is hetzelfde. De heer Wilbrink wijst er op, dat de strook grond ter breedte van 13 M., welke door den heer Visser wordt gekocht, ten volle voor die dubbele woning wordt gebruikt. Krijgt nu iemand, die den daarnaast gelegen grond koopt, het recht tegen die huizen van den heer Visser aan te bouwen, dan wordt het een gesloten bebouwing, maar wordt hem de ver plichting opgelegd op een bepaalden afstand van die huizen te blijven, dan wordt hij gedupeerd ten bate van den heer Visser. Indien de gemeente den man moet tegemoet komen, wordt zij zelve gedupeerd. Wil men vasthouden aan het idee van de open bebouwing, dan zal men den heer Visser moeten verplichten tenminste een breedte van 17 M. te koopen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 3