MAANDAG 30 APRIL 1923.
93
verhooging van de bruggelden of een geheel andere heffing
van havengeld, maar hier betreft het kleinigheden. Het gaat
toch niet aan, dat men voor allerlei kleinigheden een ander
college om advies zou moeten vragen; dan zou er niets tot
stand komen.
Er zijn echter ingekomen twee amendementen van den heer
Wilbrink, en die willen Burgemeester en Wethouders wel
eens onder de oogen zien; dat is niet zoo gemakkelijk te
beoordeelen en het is beter, dat Burgemeester en Wethouders
dienaangaande praeadvies geven.
Bijzondere haast is er niet bij dit voorstel. De firma Maas,
die vooral gesteund wordt door de Kamer van Koophandel,
moet dan nog maar wat wachten. Zij heeft het dan aan hare
vrienden te danken.
Spreker geeft dus in overweging de behandeling van dit
punt tot den volgende vergadering aan te houden.
De heer Eerdmans zou iets in het midden willen brengen,
maar hetgeen hij zeggen wil kan hij moeilijk in een openbare
vergadering zeggen. Men zou dan kunnen nagaan, of althans
niet een deel van dit voorstel heden afgedaan zal moeten
worden.
De heer van Stralen wil er op wijzen, dat volgens het
voorstel in verschillende klassen ingevoerd is de halve cent,
en spreker zou gaarne zien dat ook dit nog eens door Burge
meester en Wethouders onder de oogen gezien werd. Spreker
heeft van de zijde van de brugwachters vernomen, dat het
rekenen met halve centen bezwaar oplevert uit een oogpunt
van administratie.
De Voorzitter wijst erop, dat betaling met twee en een
halve centstukken toch gemakkelijk is. Burgemeester en Wet
houders hebben'het Rotterdamsch tarief overgenomen en te
Rotterdam zal men meer te maken hebben met inning van
bruggelden dan hier.
De heer Pera zal zich niet verzetten tegen het denkbeeld
om de behandeling van dit voorstel tot de volgende vergadering
aan te houden, al had hij liever gezien, dat de Raad het thans
afdeed.
De Voorzitter zegt, dat de heer Maas dan maar nog wat
wachten moei, maar het is er juist om begonnen om eindelijk
eens van die zaak af te komen. Het zou werkelijk een uitkomst
zijn, als men nu eindelijk eens tot een oplossing kwam.
Dat er heel wat tijd verloopen is eer Burgemeester en
Wethouders met een voorstel gekomen zijn, houdt verband
met allerlei dingen, die hierbij in aanmerking komen, en
waarmee rekening moest worden gehouden.
Spreker zal echter niet in overweging geven niet mede te
gaan met het voorstel tot uitstel, maar wel verzoekt hij over
veertien dagen wederom een vergadering te houden en daarin
deze zaak tot een einde te brengen. Het is een zaak van
beteekenis voor den heer Maas en de ondervinding heeft
genoegzaam geleerd, dat er alle reden is den heer Maas in
deze tegemoet te komen, opdat hij niet verder schade lijde.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit punt van
de agenda aan te houden tot een volgende vergadering, ten
einde Burgemeester en Wethouders alsnog in staat te stellen
omtrent de door den heer Wilbrink ingediende amendementen
praeadvies uit te brengen en kennis te kunnen nemen van
het door de Kamer van Koophandel aangekondigde advies.
De Voorzitter doet hierop de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat.
De Voorzitter vraagt of een der leden nog iets in het
belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer van Stralen vraagt of Burgemeester en Wethouders
niet de toezegging kunnen doen, dat de werkloozen, die dat
wenschen, morgen in verband met den datum van 1 Mei aan
de Arbeidsbeurs van stempelen kunnen worden vrijgesteld.
De Voorzitter antwoordt, dat deze vraag niet in den Raad
thuis behoort. Spreker begrijpt niet waarom die vraag niet
eenige dagen geleden, ergo intijds, tot den Directeur van de
Arbeidsbeurs is gericht, die dan Burgemeester en Wethouders
in die zaak had kunnen voorlichten.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.