MAANDAG 30 APRIL 1923. 91 zin, dat ook het slotgedeelte van den Singel er bij getrokken wordt. Men zal dan de kosten van een verbreede brug kunnen vermijden, maar er kan dan een overwelving worden gemaakt zooals men die op het Kort Rapenburg heeft. Een groot stuk plantsoen kan daardoor worden bespaard en de verkeersweg kan tusschen die twee stukken plantsoen worden aangelegd. Spreker kan met het denkbeeld medegaan om het Levendaal te dempen in plaats van de Mare. Het moet er toch van komen, of men wil of niet; zooals het nu is kan het niet blijven. De heer Heemskerk is het geheel eens met den heer van Eek, dat Burgemeester en Wethouders ook diligent moeten zijn wat betreft werkverschaffing aan anderen dan transport en bouwvakarbeiders. Burgemeester en Wethouders hebben reeds getoond diligent te zijn ten aanzien van de werk verschaffing aan sigarenmakers. Nu is spreker ter oore gekomen, dat er bij Burgemeester en Wethouders plannen zijn om te voorzien in de werkverschaffing aan schoenmakers, en hij zou daaromtrent gaarne iets naders vernemen. De heer Pera wil zeggen, dat men jaloersch wordt als men de verschillende sprekers aanhoort. Men zegt eenvoudig maar: dit en dat moet gebeuren, dat zullen wij uitvoeren en op die manier zullen wij trachten prachtige toestanden te scheppen; deel maar uit, geef maar op. Dergelijke uitingen doen spreker en ook andere leden van het college menig keer het hart ineenkrimpen, want zij denken dan aan de lasten, die daardoor aan de gemeente zouden opgelegd worden. De heer van Stralen zegt, dat de ingekomen adressen van tamelijken invloed zijn geweest op de houding van Burge meester en Wethouders en vraagt in dat verband, wat in Februari toch eigenlijk in het college aan de orde is geweest. Spreker denkt er niet aan om verslag uit te brengen over hetgeen daar verhandeld is, maar wil wel mededeelen, dat o. a. de quaestie van de Mare resds sinds langen tijd in behandeling is. Men praat er hier over, alsof zoo'n plan maar even uit den mouw te schudden is en men houdt er geen rekening mede, dat allerlei overwegingen en bezwaren ge wicht in de schaal leggen. Eerst na lang beraad en overleg kan men zeggen: die weg moet ingeslagen worden. Dit werk is niet genoemd in de Commissie voor de Werkverschaffing, maar dit wil nog niet zeggen, dat er niet reeds in het College over gesproken was. Spreker is wel zoo voorzichtig om niet met dergelijke zaak voor den dag te komen, zoolang hij niet de zekerheid heeft dat Burgemeester en Wethouders zich er mede vereenigen en dat er een voorstel bij den Raad zal komen. Overigens kan men heel lang redeneeren, maar de heer van Eek heeft weer een uitdrukking gebezigd, die herinnert aan de stelling, welke hij kort geleden heeft uitgesproken en welke in dit geval eigenlijk beslissend is. Hij zeide namelijk: wij nemen een ander standpunt in. Dat dit de stelling van de S. D. A. P., speciaal te Leiden is, is genoegzaam bekend, maar juist dat standpunt maakt het totaal onmogelijk om gemeenschappelijk tot eenig besluit te komen. De S. D. A. P.-ers gaan van het standpunt uit: wij vragen naar geen geld, wat wij voorstellen moet gebeuren en het geld moet er komen. En dan hebben zij als een heel gemakkelijke uitdrukking daarbij: wij halen het geld waar het is. Maar het geld is nergens, het is eenvoudig niet te vinden. Dat is het grootste ongeluk. Verder zegt de heer van Eek: wat wij willen is ijveren voor de belangen der werkloozen. Wanneer de werkloozen dat hooren, zeggen zij, wat is die mijnheer van Eek een uitnemende man, wat zijn die sociaal-democraten uitnemende menschen, wat doen zij veel voor ons! Burgemeester en Wethouders nemen echter een geheel ander standpunt in. Ook zij hebben, voor zoover in hun vermogen ligt, te zorgen voor de werkloozen, maar bij hen staat op den voorgrond het belang van de gemeenschap, want de ondervinding heeft geleerd, dat de gemeenten, waar men aan de wenschen van de socialisten heeft voldaan, aan een strop zijn komen te hangen. Het laatste voorbeeld, dat men daarvan heeft gehoord, is Wormerveer, waar men zich eenvoudig niet weet te bergen vanwege de schuld en waar men geen crediet meer heeft. Dientengevolge heeft men daar den laatsten tijd erg getobd om wethouders te krijgen. Burgemeester en Wethouders van Leiden achten zich ver plicht zoodanige maatregelen te nemen, dat de gemeente niet in het ongeluk wordt gestort en niet in een toestand komt, waarbij zij bij geen enkele bank meer crediet heeft. Mevrouw van ltallievan Embden zeide, dat drie ton was weggegooid. De werkloozen zullen zeggen: wat is dat een lieve dame! En dan het kwaad, dat er mede gesticht is! Is het niet om er bij te huilen? Maar mevrouw van ltallie vergeet, dat indien in die vier jaren al die werken waren uitgevoerd, zooals zij het voorstelt, op Leiden thans een enorme grootere schuldenlast zou rusten. Die zou in de millioenen loopen. Wat zou men dan nu moeten beginnen, vraagt spreker. Wie het ernstig neemt en de practijk inachtneemt zal toestemmen, dat al dergelijke uitdrukkingen zeer mooi zijn om zeker figuur te maken, doch dat ze zakelijk niets anders zullen opleveren dan de gemeente in den afgrond storten. Burgemeester en Wethouders hebben te rekenen met den algemeenen toestand en het zoo aan te leggen, dat de lasten, die toch al uiterst zwaar zijn, niet zwaarder op de gemeente komen te drukken dan direct noodzakelijk is. Anders gaan niet alleen de werkloozen den hongerdood in maar de geheele stad Leiden. Men kan zeggen: het is ons juist te doen om de boel te doen ondergaan, om voor de vernietiging te werken maar spreker en de zijnen achten zich geroepen om te doen wat mogelijk is om de zaken op de been te houden en zoo gezond mogelijk te houden, opdat ten slotte de gemeente financieel niet geheel en al in het ongereede kome. Wanneer dit in aanmerking genomen werd, dan zou men een geheel ander oordeel hebben omtrent het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Bij hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen te doen in het belang van de werk verschaffing, al is het niet precies datgene wat men wil en al is er bij wat eigenlijk in het geheel niet behoefde te gebeuren, moet men ui aanmerking nemen, dat daarvoor de gemeente de benoodigde gelden heeft te verschaffen, dat daar door dus een financieele last op de gemeente wordt gelegd. Ieder, die eenigszins redelijk denkt en ook de belangen van de gemeente als zoodanig wil behartigen, zal met waar deering moeten en ook kunnen aanvaarden wat hier vanwege Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. De heer Mulder zegt den heer van Stralen zeer goed te begrijpen; deze meent dat Burgemeester en Wethouders met de eer willen gaan strijken en die eer niet gunt aan de S. D. A. P. en den Leidschen Bestuurdersbond; dat neemt hij Burgemeester en Wethouders kwalijk. De heer van Stralen tart Burgemeester en Wethouders om aan te toonen, dat allerlei werken reeds in bewerking waren eer die adressen inkwamen. Spreker wil als werken, die reeds lang in voorbereiding waren, noemen de verbeter ing van den Rijnsburgerweg, het bouwrijp maken van grond voor woningbouw, het aanleggen van de centrale rioleering, de stichting van een nieuw politiebureau, vernieuwing van de Leiderdorpsche brug. Over den woningbouw heeft de Burgemeester reeds gesproken bij de behandeling der begrooting. Er wordt gezegd, dat dat alles dingen zijn, die toch uitge voerd zouden moeten worden. Dat wil spreker betwisten. Onder die werken zijn er, welke men anders wel achterwege zou laten, gelet op de financieele moeilijkheden van de gemeente en gezien den belastingdruk. De heer van Stralen zegt, dat spreker in de Commissie voor de werkverschaffing zou geageerd hebben tegen demping van de Mare. Dan zou spreker al zeer tweeslachtig moeten zijn, want reeds 13 of 14 jaar geleden heeft hij in den Raad voorgesteld de Mare te dempen, wat toen ƒ40 000.— zou hebben gekost en thans een uitgave van 100.000. vordert. Telkens wanneer in de commissie ingrijpende werken werden genoemd, werd er op gewezen, dat men daarbij in het oog moest houden wat er aan vastzat. Spreker wijst er verder op, dat de heer Piekaar, die ge makkelijk over de zaak heenloopt en geen rekening houdt met de omstandigheden, waaronder op veel gunstiger voor waarden een nieuwe Havenbrug kan worden gemaakt, ten onrechte beweert, dat een hulp- of bijbrug zooveel duurder zou zijn. Diezelfde spreker beklaagde zich er over, dat men over de nieuwe zweminrichting niets meer hoort. Zooals spreker reeds meermalen heeft gezegd, komen die dingen van gemeentewege niet zoo gemakkelijk tot stand. Een particulier gaat naar iemand toe en bestelt wat hij wil hebben; zij zijn het dan na een uur met elkander eens, maar bij de gemeente gaat het over te veel schijven. Vooreerst moet er een boring plaats hebben, maar in de tweede plaats is het betrokken terrein verhuurd en met dien huurder moet de gemeente eerst tot overeenstemming komen. Wat de demping van het Levendaal aangaat, welke is Ier sprake gebracht, er is daarvoor veel te zeggen, maar men moet letten op de enorme kosten, die er mede gemoeid zullen zijn. Ook de demping van de Mare beschouwt men te licht; men is blijkbaar niet voldoende op de hoogte van den ellendigen toestand van de smalle Mare. Volgens Professor Eerdmans is het water in het Levendaal veel slechter dan dat in de Mare en dat valt niet te ontkennen, maar aan wonen nabij slecht water sterft men niet zoo spoedig. Indien echter aan de Mare een schipper zijn vaarboom in den grond steekt, kan men bemerken, dat de bodem daar over een breedte van 3 Meter inkt-zwart is. Spreker dankt den heer Wilbrink voor het woord van waardeering, gesproken tot Burgemeester en Wethouders voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 11