68 deze laatste omstandigheid in het algemeen natuurlijk geen grond voor verlaging van het bruggeld kan uitmaken, is er in casu naar onze meening wel eenige aanleiding om tot een geringe tariefsvermindering over te gaan. Het tarief voor het openen der bruggen op gewonen tijd (overdag), dat thans, al naar het laadvermogen van het vaartuig, bedraagt resp. 0,05, ƒ0,10, 0,15, 0,20, 0,25 en 0,30, zou kunnen worden gebracht op ƒ0,05, 0,07J, 0,12$, ƒ0,15, ƒ0,20 en 0,22f; dat voor het openen der bruggen buiten den gewonen tijd (des nachts en, voorzoover zulks voorkomt, op Zon- en feestdagen), van resp. 0,10, 0,20, 0,30, 0,40, 0,50 en 0,60 op onderscheidenlijk 0,10, 0,15, 0,25, 0,30, 0,40, en 0,45. Het nieuw voorgestelde tarief is nagenoeg gelijk aan dat, hetwelk bijv. ook te Rotterdam wordt geheven. Ten slotte ware in artikel 1 der bruggeldverordening nog een kleine wijziging aan te brengen. Thans zegt dit artikel, dat voor het ten gerieve van de scheepvaart openen van de van gemeentewege gemaakte bruggen belasting wordt geheven; het is echter juister, om in dit verband in plaats van de van gemeentewege gemaakte, te spreken van de van gemeentewege bediende bruggen. Op grond van een en ander geven wij U in overweging: I. over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordeningen A. VERORDENING, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Havengeld'''' in de gemeente Leiden. Artikel 1. Van vaartuigen en houtvlotten, die de openbare gemeente- wateren binnen de grenzen van het havengebied der gemeente binnenkomen, wordt, behoudens het bepaalde bij artikel 4, eene belasting geheven. De grenzen van het havengebied worden aangeduid door borden met het opschrift: „Havengebied Leiden". Borden, als hier bedoeld, worden geplaatst: in den Rijn (Galgewater), nabij de gemeentegrens ter hoogte van de Korte Vliet, in de Trekvliet, ongeveer 250 M. ten Noorden van de Jaagbrug, in den Nieuwen Rijn, nabij de kruising met het nieuwe Rijn-Schiekanaal, in den Ouden Rijn, ongeveer 250 M. ten Westen van de uitmonding van het nieuwe Rijn- Schiekanaal, in de Haarlemmertrekvaart, nabij de gemeentegrens, bezuiden den Broekweg. Voor vaartuigen wordt het laadvermogen als grondslag der heffing aangenomen. Deze belasting wordt geheven naar het volgende TARIEF: 1°. Voor een stoom- of motorboot, per ton, elke reis 0,05 2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten zijnde: a. voor een vaartuig beneden de 10 ton, per reis 0,25 b. voor een vaartuig van 10 ton en daar boven, per ton, elke reis0,03 3°. Voor houtvlotten, per vlot0,50 Echter kan het havengeld voor de sub 1° en 2° bedoelde vaartuigen voor een geheel jaar, bij wijze van abonnement, vooruitbetaald worden. Het bedraagt dan: 1°. Voor stoom- of motorbooten beneden de 10 ton per jaar, per ton3, en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 2, 2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten zijnde, beneden de 10 ton, per jaar, per ton 2, en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 1, De vaartuigen, waarvoor een abonnement is genomen, moeten gedurende den abonnementstermijn van een uitwendig duidelijk zichtbaar teeken of van een uitwendig duidelijk leesbaren naam van den schipper, een en ander ten genoegen van den Directeur van den havendienst te Leiden, voorzien zijn, welk teeken of welke naam tevens op de abonnements kaart wordt vermeld. Wanneer dit teeken of deze naam ontbreekt, wordt geacht geen abonnement te zijn genomen. Het jaar loopt van 1 Januari tot ultimo December. Een gedeelte van een jaar wordt voor een geheel jaar gerekend. Art. 2. Het laadvermogen wordt bepaald overeenkomstig den van kracht zijnden Rijksmeetbrief of daarmede krachtens wette lijke bepalingen gelijkgestelde documenten, een en ander met inachtneming van denzelfden voet van herleiding, als krach tens wettelijke bepalingen door het Rijk is voorgeschreven. Bij gemis van een meetbrief kan het op de ijkplaat aan geduide laadvermogen tot grondslag voor de heffing dienen. Bij gebreke van een en ander of bij weigering om den meetbrief te vertoon en, wordt het laadvermogen van het vaartuig door den ambtenaar, met de invordering der belas ting belast, geschat en is de belasting naar die schatting verschuldigd. Wanneer de belasting naar schatting is geheven en binnen twee maanden na de betaling een Rijksmeetbrief wordt aangeboden, wordt, tenzij de schatting het gevolg was van weigering om het stuk te vertoonen, het te veel berekende teruggegeven. Art. 3. De belasting is verschuldigd door den schipper of eigenaar van het vaartuig of het houtvlot. Art. 4. Aan deze belasting zijn niet onderworpen: a. De roeiboot bij een vaartuig behoorende, waarvoor havengeld verschuldigd is. b. Nieuw gebouwde vaartuigen, die voor de eerste maal vaarklaar zijn gemaakt en geen lading in hebben. c. Houtvlotten geborgen in gemeentewater, daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen. d. Vaartuigen en houtvlotten, het havengebied der gemeente binnenvarende van en met bestemming naar gemeenten aan den Rijn bewesten Leiden, naar en uit het Rijn-Schiekanaal en naar en uit den Rijn in de richting Galgewater, Oude Vest, Haven en Schrijversbrug of omgekeerd, mits het haven gebied der gemeente doorvarende zonder te laden of te lossen of aldaar langer te vertoeven dan voor de doorvaart noodig is en mits de schipper voorzien is van een doorvaartkaart, welke na binnenkomst aan den eersten havenpost kosteloos wordt verstrekt en door den schipper in ontvangst genomen moet worden en bij het verlaten der gemeente door hem aan den laatsten havenpost moet worden afgegeven. e. Roeibootjes van 2 M3 of minder inhoudsgrootte. Vaartuigen, die blijkens eene schriftelijke verklaring van derx Directeur der Gemeentewerken in dienst van de gemeente worden gebruikt. g. De Rijkspolitievaartuigen, waarmede binnen de gemeente toezicht wordt uitgeoefend of bewakingsdiensten worden verricht. h. Vaartuigen, welke het havengebied der gemeente binnenkomen en doorvaren naar een binnen het havengebied der gemeente aan het water gelegen scheepmakerij, machine fabriek of motorherstelplaats, ten einde aldaar eene herstel ling te ondergaan, mits de noodzakelijkheid van die herstelling ten genoegen van den Directeur van den havendienst wordt aangetoond en mits het vaartuig tijdens het verblijf binnen het havengebied der gemeente geen lading inneemt of lost, tenzij de lading wegens bijzondere omstandigheden, ter beoordeeling van den Directeur van den havendienst, dadelijk bij aankomst aan de scheepmakerij, machinefabriek of motorherstelplaats moet worden gelost. Art. 5. Het bewijs van betaalde belasting, bedoeld in artikel 2 van de verordening op de invordering dezer belasting, moet steeds aan boord van het vaartuig aanwezig zijn. De schipper, of die hem vervangt, is gedurende zijn verblijf in de gemeente verplicht, dit bewijs op de eerste vordering aan de ambtenaren, genoemd in artikel 1 dier verordening, te toonen en het hun, desgevraagd, in handen te geven. Art. 6. Voor de toepassing van de artikelen 265& en 265c der Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wethou ders of van den Burgemeester. Art. 7. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de Koninklijke goed keuring is verkregen. Op dat tijdstip vervalt de verordening van 3 Mei 1920 (Gemeenteblad No. 18), regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Havengeld" in de gemeente Leiden, zooals deze laatstelijk is gewijzigd bij verordening van 24 April 1922 (Gemeenteblad No. 28).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 8