58 N°. 120. Leiden, 20 April 1923. In Uwe Vergadering van 6 December 1920 (Ingek. Stuk ken no. 392) werd besloten op den voet van de Woningwet voorschotten nit 's Rijks kas aan te vragen, teneinde deze voorschotten te verleenen aan de woningbouwvereniging „de Bendracht" voor de uitvoering van een plan, omvat tende den bouw van 90 woningen op een terrein benoorden den Lagen Rijndijk (z.g. 4e plan). Bij missive van 7 Februari 1922 berichtte de Minister van Arbeid ons echter, naar wij in Ingekomen Stuk no. 274 van 1922 mededeelden, dat dit plan tot meer normale tijden moest worden uitgesteld, daar het met het oog op de grootte der woningen en het beperkt bedrag, dat in 1922 voor woningbouw beschikbaar was, te duur werd geacht. ïïu de Regeering haar medewerking inzake den arbeiders woningbouw naderhand steeds meer heeft beperkt en de woningen, die af en toe nog mogen worden gebouwd, steeds aan eenvoudiger eischen moeten voldoen, is de kans wel uitgesloten, dat het bouwplan, zooals het aanvankelijk werd ontworpen, zal kunnen worden verwezenlijkt. Intusschen zou ook de totstandkoming van een plan met kleinere wo ningen onmogelijk zijn, indien dit afhankelijk bleef gesteld van het verkrijgen van rijksvoorschotten overeenkomstig de Woningwet, daar deze voorschotten, zooals wij Uwe Vergadering meermalen deden opmerken, slechts op zeer bescheiden schaal beschikbaar worden gesteld. De voor schotten, die een enkele maal kunnen worden verkregen, moeten voorts, aangezien daarmede slechts een gering aan tal woningen kunnen worden gebouwd, meer worden be stemd o. a. voor afronding van in aanbouw zijnde complexen, zooals b.v. blok I van het 5e plan der vereeniging „de Bendracht". Ons College acht het evenwel, gelijk ook reeds uit ons voorstel inzake de stichting der gemeentelijke woningen bleek, wenschelijk, dat de aanbouw van nieuwe woningen in sneller tempo plaats heeft, dan thans met het systeem der rijksvoorschotten mogelijk is. Toen dan ook de vereeni ging „de Eendracht" zich tot ons College wendde met het verzoek om alsnog den bouw van een aanzienlijk aantal woningen op het terrein van het z.g. 4e plan mogelijk te maken op dezen voet, dat het Rijk de premie ad 300. per huis zou toekennen en de gemeente het verder vereischte bouwkapitaal onder hypothecair verband zou verstrekken, meenden wij tegen dit voorstel niet afwijzend te moeten staan. Er bestond n.l. goede grond voor de verwachting, dat de rijkspremie zou kunnen worden verkregen. En indien nu de gemeente voor de overige bouwkosten aan de ver eeniging in den geest als met de woningbouwvoorschotten pleegt te geschieden, uit eigen kas een leening verstrekte, dan zou zij den bouw wel bijna uitsluitend zelfstandig financieren, doch door het hypothecaire verband en het recht van naas ting zulke belangrijke waarborgen hebben, dat de moge lijkheid, om langs dezen weg het woningtekort te doen verminderen, alleszins de overweging waard was. Deze wijze van handelen zou trouwens ook in haar wezen niet zooveel afwijken van de tot nog toe gevolgde gewoonte om alleen op den voet van de Woningwet steun toe te kennen. Immers voor de krachtens die wet te verleenen voorschotten is de gemeente tegenover het Rijk, waarvan zij de gelden op haar beurt weder ontvangt, volkomen garant. Het risico, dat de gemeente op zich neemt bij zelfstandige verstrekking van het bouwkapitaal en bij het verleenen der woningwetvoorschotten is derhalve ongeveer gelijk. Wij verbonden aan onze bereidverklaring, om een plan in gunstige overweging te nemen echter de voorwaarde, dat de woningen moesten voldoen aan de van rijkswege, ook voor woningwetbouw, gegeven voorschriften, dat de woningen derhalve eenvoudig en toch degelijk moesten zijn, opdat de huurprijzen zoo laag mogelijk werden gehouden, terwijl, eveneens in navolging van het Rijk, een grens, toenmaals 3000.per woning bedragende, werd gesteld, welke de bouwkosten niet mochten overschrijden. Wij gaven de vereeniging voorts te kennen, dat, naast de ontvangst der rijkspremie, van de gemeente niet een bijslag op den huur prijs mocht worden tegemoet gezien. Een dergelijken bijslag zou het Rijk, als niet passende in het premie-systeem, ook niet toelaten. Het plan, dat de vereeniging, als gevolg van de gevoerde besprekingen, indiende, omvat den bouw van 60 beneden en 60 bovenwoningen. 38 Beneden- en 38 bovenwoningen, type B, met een gemiddelden inhoud van 222 M3., bevatten een huiskamer, 3 slaapkamers en een keuken; 20 beneden en 20 bovenwoningen, type A (inhoud gemiddeld 207 M3.), zijn op gelijke wijze ingedeeld, evenwel met dit verschil, dat de benedenwoningen 2 slaapkamers hebben. Slechts 2 beneden- en 2 bovenwoningen, type C, die wat indeeling aangaat, overeenstemmen met type B, hebben een grooteren inhoud dan 225 M3., n.l. 330 M3., doch hieraan was moeilijk te ontkomen, daar de vorm van het hoekterrein, zooals die door het uitbreidingsplan is vastgesteld, den bouw van kleinere huizen ter plaatse niet wel mogelijk maakte. Alle bovenwoningen zijn bovendien'van een zolder voorzien. Op het geheele terrein zouden 132 woningen kunnen worden geplaatst, doch wij gaven er de voorkeur aan, een 14 M. diepe strook aan den Lagen Rijndijk voorloopig buiten bebouwing te laten, daar aan dezen belangrijken verkeersweg ruimere huizen dan de ontworpene passen. Voor verdere bijzonderheden van technischen aard meenen wij U te mogen verwijzen naar de in de Leeskamer ter visie liggende teekeningen en andere bescheiden. Aangezien wij ons met het ontworpen plan konden ver eenigen, zonden wij het door aan den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid voor het verkrijgen van de premie ad 300.per woning en nu is het ons aangenaam U te kunnen mededeelen, dat de Minister inderdaad bereid bleek den gevraagden steun te verleenen. Wel werd slechts voor 116 woningen de premie in uitzicht gesteld de 4 perceelen met een grooteren inhoud dan 225 M3. konden voor de premie niet in aanmerking komen doch dit behoeft de uitvoering niet in den weg te staan, daar het derven van de bijdrage voor 4 woningen het plan in zijn geheel financieel slechts weinig beïnvloedt. Het vorenstaande in aanmerking nemende, meenen wij Uwe Vergadering in overweging te mogen geven Uwe mede werking in dezen niet te onthouden. De productie van een zoo aanzienlijke woonruimte zal een flinken stap verder tot het doel brengen: het doen ophouden van den woningnood te dezer stede. De gelegenheid, die thans bestaat, om van het Rijk op eenigszins ruime schaal steun te verkrijgen, mag o. i. niet worden voorbijgegaan. De gemeente bereikt tevens het voordeel, dat het bouwterreinhetwelk reeds ge- ruimen tijd geleden gerioleerd werd en vrijwel op hoogte en dus zoo goed als geheel voor bebouwing gereed ligt, eindelijk productief gemaakt wordt en niet langer een aan zienlijk renteverlies oplevert. Wat de financieele zijde van de zaak aangaat, kunnen wij het volgende opmerken. Als maximum-bouwkosten de kosten van den grond aankoop, straataanleg enz. niet inbegrepen werd indertijd, gelijk wij hierboven mededeelden, een bedrag van 3000. per woning toegelaten. Tegenwoordig acht de Regeering echter een bedrag van j 2800.voldoende (zie Ingek. Stuk No. 119). Er zou derhalve alle aanleiding bestaan het bedrag, dat voor de onderwerpelijke woningen mag worden besteed, eveneens een evenredige vermindering te doen ondergaan. Teneinde evenwel in de verdere behandeling geen vertraging te brengen, gaven wij de vereeniging te kennen, dat wij het bedrag van 3000.in ons voorstel aan Uwe Vergadering wel wilden blijven aanhouden, doch daarmede geenszins wenschten uit te spreken, dat in alle geval tot gunning kan worden overgegaan, indien slechts de laagste inschrijver het bedrag van 3000.niet overschrijdt. Ons College zal integendeel zoo schreven wij bij de beoordeeling yan de vraag of de gunning moet geschieden er ook rekening mede houden of de inschrijvingssom in een redelijke ver houding staat tot de geldende prijzen der bouwmaterialen en tot den kostprijs der 52 arbeiderswoningen, bedoeld in het zooeven vermelde Ingekomen Stuk. De totale bouwkosten met inbegrip van de kosten van den grond, voor den eigenlijken woningbouw derhalve een bedrag van 3000.per huis aannemende moeten wor den geraamd op 442.420.waarop in mindering komt een premie ad 34800.zoodat door de gemeente moet worden verstrekt een som van 407.620.waarvan een bedrag van 82420.tot het grondvoorschot en een bedrag van 325200.tot het bouwvoorschot behoort. De te ver goeden rente wenschen wij te zien gesteld op 6 terwijl de betaling van rente en aflossing zal geschieden in den vorm van annuïteiten. Evenals voor het oorspronkelijke plan der 90 woningen geschiedde, is als prijs voor den grond ook thans weder 2.40 per M2. aangenomen. Doordat zoowel het bouw- als het straatterrein moet worden betaald, doch alleen het eerste in eigendom wordt overgedragen, moet de verkoop prijs van het bouwterrein op 3.50J per M2. worden gesteld. Voor rioleerings- en dempingswerken werd reeds bij Uw besluit van 27 September 1920 (Ingek. Stukken No. 307) een bedrag van 15000.toegestaan. Aangezien de terrein bewerking in totaal 56300.vereischt, is thans nog een bedrag van 41300.benoodigd. Een en ander komt in den overgelegden suppletoiren begrootingsstaat tot uiting en behoeft hier dus geen nadere toelichting. Uit de hierachter afgedrukte exploitatiebegroting blijkt, dat ter algeheele dekking van de geraamde uitgaven de gemiddelde huurprijs per week en per woning op 5.25 moet worden bepaald. Valt de aanbesteding mede, voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 4