MAANDAG 26 MAART 1923.
67
werken. En desniettegenstaande zou de verantwoordelijkheid
voor het bedrijf ten slotte bij Burgemeester en Wethouders
blij ven.
ïn alle bedrijfsverordeningen hier ter stede, betreffende het
Slachthuis, de Lichtfabrieken, de Werkinrichting, Endegeest,
wordt gesproken van benoemingen op voordracht. De veror
dening betreffende het Slachthuis is nog pas gewijzigd op
16 October 1922. Dus de uitspraak van den Raad is van
zeer recenten datum.
Er moet uniformiteit op dit stuk blijven bestaan en daarom
moet spreker aanneming van het amendement ontraden.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Eek zijn
amendement in dien zin heeft gewijzigd, dat het thans luidt:
»De commissarissen worden benoemd na een door Burge
meester en Wethouders, na raadpleging van commissarissen,
bij den Gemeenteraad in te dienen aanbeveling van twee
personen voor iedere vacature."
De heer van Eck verklaart zich bereid dit amendement
terug te nemen en dan de zaak later principieel voor alle
verordeningen te behandelen.
De Voorzitter geeft er de voorkeur aan de zaak thans af
te handelen, te meer waar in October jl. pas de verordening
betreffende het personeel verbonden aan het Slachthuis is
aangenomen.
De heer van Eck handhaaft zijn standpunt, dat men bij
dergelijke zaken zich moet houden aan den regel en niet naar
uitzonderingen moet zoeken. Het geval, door den heer Wilmer
genoemd, dat na een geheime afspraak de Raad plotseling
iemand zou benoemen tegen den zin en de aanbeveling van
Burgemeester en Wethouders in, zal zelden voorkomen. Uit
het standpunt van de heeren Wilmer en Sanders spreekt een
buitengewoon groot wantrouwen tegenover den Raad en
spreker verwondert zich er over dat uit den mond van Raads
leden te hooren. Men stelt het wel eens voor alsof de Raads
leden slechts bij wijze van ingeving hun stem uitbrengen en
alleen Burgemeester en Wethouders de verantwoordelijkheid
dragen, maar de partij, waartoe spreker behoort, al is zij niet
ministerieel gezind, brengt slechts bij hooge uitzondering haar
stern niet uit op de personen, door het college als No. 1 aan
bevolen. Waar de Raad uit zoovele fractie's bestaat, wijkt men
van een aanbeveling alleen af als er bijzondere redenen
voor zijn.
Spreker meent zijn amendement te moeten handhaven, omdat
door dit voorstel van Burgemeester en Wethouders het recht
van den Raad zou worden ingeperkt. Tegen een ongewenschte
voordracht staat men vrijwel machteloos. Men kan een motie
van afkeuring aannemen, maar als Burgemeester en Wet
houders hun recht, tot het indienen van een voordracht aan
een verordening ontleenen en op hun stuk blijven staan, krijgt
de Raad geen andere voordracht. Spreker wil derhalve de
bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders beperken tot
het doen van een aanbeveling.
De Voorzitter wijst er op, dat de commissie's van bijstand
direct door den Raad worden benoemd, maar dat de andere
commissie's, zooals die voor de Werkinrichting, op voordracht
van Burgemeester en Wethouders worden aangewezen. De
heer van Eck spreekt ten onrechte van de verantwoordelijk
heid van den Raad, want, als iemand bijvoorbeeld op de gestie
van de Lichtfabrieken aanmerking heeft, wordt het betrokken
lid van het College, onder wien het beheer dier fabrieken
ressorteert, ter verantwoording geroepen. Bij een naamlooze
vennootschap zullen commissarissen er nooit aan denken den
hoofdboekhouder te benoemen, wel den directeur.
Als men het systeem volgt, dat de Raad ambtenaren be
noemt, dan zal een Wethouder, wanneer hij aangevallen wordt,
kunnen zeggen: ik kan er niets aan doen, gij hebt dien persoon
daar benoemd. De contróle, die men begeert, hangt samen
met de benoeming door het College, niet door den Raad. De
Tweede Kamer benoemt toch ook niet de ambtenaren; dat
doet de Regeering.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd amendement van den heer van Eck wordt met
19 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Eerdmans, de Lange, Meijnen,
Kuivenhoven, Wilmer, Splinter, Sijtsma, van Hamel, Stijnman,
Huurman, Bisschop, Oostdam, Schone veld, mevrouw van
ltallievan Embden, de heeren Wilbrink, Mulder, Pera,
van der Lip en Sanders.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Knuttel, Piekaar,
Groeneveld, Kooistra, van Eck, Dubbeldeman, Heemskerk en
mevrouw DubbeldemanTrago.
Art. 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artikelen 2 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij art. 7 komt tevens in behandeling het door den heer
van Eck ingediend amendement, strekkende om art. 7, le lid
aldus te lezen: »De Directeur wordt benoemd door den Gemeen
teraad op aanbeveling van Burgemeester en Wethouders, die
daarvoor een dubbeltal bij den Gemeenteraad indienen, nadat
zij commissarissen daarover hebben geraadpleegd," welk amen
dement nader door den voorsteller in dien zin is gewijzigd, dat
het komt te luiden»De Directeur van de Bank wordt be
noemd door den Gemeenteraad na een door Burgemeester en
Wethouders, na raadpleging van commissarissen, in te dienen
aanbeveling van twee personen."
De Voorzitter vraagt den heer van Eck, of deze na de
beslissing, welke gevallen is omtrent zijn amendement op
artikel 1, nog zijn amendement op artikel 7 handhaaft.
De heer van Eck zegt dat amendement in te trekken.
De heer Heemskerk zegt, dat hij gestemd heeft voor het
amendement van den heer van Eck op artikel 1, doch dat hij
niet zou gestemd hebben voor het amendement van den heer
van Eck op artikel 7, als dit gehandhaafd was gebleven,
omdat hij in elk geval voor de benoeming van den Directeur
een voordracht wil houden.
Art. 7 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en
de artikelen 8 tot en met 27 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 28, luidende:
»Voor de beleeningen op roerende goéderen is verschuldigd
12% per jaar; voor voorschotten op pensioenen 6% per jaar;
voor de andere geldleeningen 8% per jaar over het werkelijk
uitstaand bedrag.
De rente, met uitzondering van die van voorschotten ver
strekt op pensioenen en van die op de andere geldleeningen,
wordt berekend bij termijnen van 15 dagen. Als minimum is
één termijn verschuldigd. Is de beleentijd langer dan 15 dagen,
dan komt een gedeelte van een termijn van niet meer dan
één dag voor renteberekening niet in aanmerking; overigens
geldt een gedeelte van een termijn voor een geheelen termijn.
Bij de berekening van de verschuldigde rente wordt de
maand gesteld op 30 dagen en het jaar op 360 dagen, terwijl
daarbij onderdeelen van een cent voor één cent in aanmerking
worden gebracht.",
waarop is voorgesteld door den heer van Eck een amen
dement, om het le lid aldus te wijzigen:
»Voor de beleeningen op roerende goederen is verschuldigd
9% per jaar; voor voorschotten op pensioenen 5% per jaar;
voor de andere geldleeningen 6% per jaar over het werkelijk
uitstaand bedrag."
De heer van Eck zegt bij de algemeene beschouwingen dit
amendement reeds voldoende toegelicht te hebben.
De heer Oostdam 'verklaart voor het amendement wel wat
te gevoelen. Er is besloten een bijkantoor op te heffen, waardoor
bezuiniging zal verkregen worden, en zulks wil hij ook ten
goede doen komen aan de menschen, die iets komen beleenen.
De heer Wilmer zegt, dat de rente voor de panden, die
beleend worden, dezelfde blijft. Die rente is inderdaad niet
zoo hoog. Laat men een pand van f 5.een maand staan,
dan betaalt men 5 cent, 1 cent per gulden en per maand,
plus 4 cent administratieloon, dus 9 cent, waarvoor het pand
een maand lang heel goed bewaard wordt en tevens is ver
zekerd. Het administratieloon blijlt hier hetzelfde, al laat men
het pand langer staan, terwijl bijvoorbeeld in den Haag en in
Arnhem dat loon stijgt naar gelang van den tijd, gedurende
welken het pand is bewaard. Zooals uit artikel 29 blijkt, is
dat administratieloon zeer gering.
Het voorstel van den heer van Eck strekt niet om een ver
hooging van de tarieven te weren, maar om deze te verlagen
en die verlaging zou een mindere opbrengst van 1300.
per jaar tengevolge hebben.
Verder wil de heer van Eck de rente, verschuldigd voor
voorschotten op pensioenen, bepalen op 5 per jaar, terwijl
Burgemeester en Wethouders 6 voorstellen, omdat de
gemeente voor het geld, dat zij moet opnemen, ook 6 moet
betalen. Waar hier niet meer wordt gevraagd dan hetgeen
de gemeente zelve moet betalen en al het andere, zooals de
administratie en het geven en het ontvangen van het geld,
gratis geschiedt, is er geen reden het amendement van den
heer van Eck aan te nemen.
I