66 MAANDAG 26 MAART 1923. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b besloten. De Voorzitter stelt alsnu aan de orde de oritwerp-veror- dening, houdende reglement van de Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eck zegt, dat het hem leed heeft gedaan, dat Burgemeester en Wethouders in dezen tijd, waarin het meer dan ooit noodig is hulp te bieden aan de maatschappelijk misdeelden, vrijheid hebben kunnen vinden een voorstel in te dienen, dat eenerzijds handhaaft de vrij hooge tarieven voor de Bank van Leening en anderzijds die tarieven nog verhoogt. Het gaat hier over het crediet voor de armen en dat moet in dezen zoo moeilijken tijd zoo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt. De overheid dient in dat opzicht voop te gaan en daarom betreurt spreker het, dat hier tarieven van 12 worden voorgesteld, tarieven, die misschien op het ge bied van de particuliere banken van leening, welke woeker- politiek voeren, niet hoog mogen lijken, maar die voor het verstrekken van voorschotten aan werkloozen en menscheri met geringe inkomsten buitengewoon hoog zijn te noemen. Zooals spreker zeide, worden in sommige opzichten de tarieven verhoogd. Degenen, die een klein voorschot op hun pensioen vragen, moeten o. a. voortaan meer rente betalen. Spreker stelt het op prijs, dat Burgemeester en Wethouders de kans op beleeningen meer hebben uitgebreid en b.v. ge legenheid hebben geschapen voor ambtenaren om voorschot op hun salaris te krijgen, maar het spijt hem, dat zij daaraan een vrij hoog rentebedrag hebben verbonden. De overheid moet in elk opzicht, maar vooral op dit gebied, een voorbeeld geven en zorgen, dat degenen, die onder aan de maatschap pelijke ladder staan, worden geholpen ten einde hen te houden uit handen van particuliere banken van leening, voorschotbanken en particulieren, die woekerrente vragen. De tijd is gekomen, dat de gemeente daarvoor aanzienlijke bedra gen beschikbaar stelt. Dezelfde houding, welke men bij Burgemeester en Wethou ders aantreft ten opzichte van de werkloozen, een houding van hardheid, treft men ook in dit voorstel aan. Spreker heeft daarom voorgesteld in geen geval dit tarief te verhoogen, paaar het als het kan nog te verlagen, opdat degenen, die het meeste lijden van den ongunstigen maatschappelijken toestand, daarvan niet in hoogere mate de dupe worden. De heer Wilmer wijst erop, dat de door Burgemeester en Wet houders voorgestelde tarieven laag zijn niet alleen in verge lijking met de tarieven van woekeriustellingen, maar ook in vergelijking met de tarieven van gemeentelijke banken van leening in andere plaatsen, zooals Arnhem, den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Nijmegen. Toen hier de Bank van Leening werd opgericht zijn de rente en het administratieloon zeer laag gesteld, omdat men met deze instelling den woeker wilde bestrijden. De rente, die nu berekend wordt, is ingevoerd in 1851 en het administratie- loon, dat thans ook nog geldt, dateert van 1875. Als toenmaals de rente en het administratieloon laag waren te noemen, dan is dit zeker thans het geval, nu de waarde van het geld zoozeer verminderd is. Thans zal er slechts een kleine wijziging in gebracht worden. Men moet overigens zijn hart niet te veel laten mede- spreken. Men mag menschen, die daar komen, toch wel iets in rekening brengen ervoor, dat zij geld krijgen. Als men niets in rekening bracht, dan zou dat aanleiding geven tot allerlei ongewenschte practijken, zooals zich trouwens nu reeds voordoen. Ook kan spreker er op wijzen, dat de bij de Bank van Leening werkzaam zijnde personen inderdaad toonen hart te hebben .voor de menschen, die daar komen. Zonder dat het bij verordening omschreven is maken zij bijvoorbeeld het den menschen, wien het moeilijk valt een pand af te lossen, ge makkelijk door van die menschen spaargelden in bewaring te nemen, waarmede dan op den duur dat pand kan afgelost worden. De heer van Eck doet in de eerste plaats opmerken, dat hij aan het personeel van de Bank van Leening natuurlijk niets heeft verweten, maar dat, als de heer Wilmer beweert, dat de gemeente voor de panden wel hart heeft, hier het woord »hard" meer op zijn plaats zou zijn, omdat men een rente van 12% vraagt voor beleeningen, terwijl menschen, die geld leenen om er winst mede te maken, met een veel lagere rente kunnen volstaan. De vergelijking met andere banken van leening maakt op spreker geen indruk. Er zijn in de politiek veel misstanden, waaraan men langzamerhand gewend is geraakt, en dan voert men aan, dat het in andere gemeenten ook zoo is, maar spreker keurt het af, dat van hen, die in nood ver- keeren, een zoo hoog percentage wordt geheven. Spreker beoogt met zijn amendementen het aanbrengen van een kleine verbetering. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Beraadslaging over artikel 1, luidende: »De Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden wordt, onder toezicht en opperbeheer van Burgemeester en Wet houders, beheerd door drie commissarissen, te benoemen door den Gemeenteraad. Ten minste één der commissarissen moet lid van den Gemeenteraad zijn. De commissarissen worden benoemd uit een dubbeltal door Burgemeester en Wethouders, na raadpleging van com missarissen, bij den Gemeenteraad in te dienen", waarop door den heer van Eck een amendement is voorgesteld, strekkende om het derde lid van het artikel te lezen als volgt: »De commissarissen worden benoemd op aanbeveling van Burgemeester en Wethouders, die daarvoor bij elke vacature een dubbeltal bij den Gemeenteraad indienen, nadat zij com missarissen daarover hebben geraadpleegd.'' Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Eck acht volgens het voorstel van Burge meester en Wethouders den invloed van den Raad op de benoemingen te gering. Hij geeft toe, dat een klein College beter kan beoordeelen, welke eigenschappen voor de vervul ling van een bepaalde functie noodig zijn en in hoeverre zekere personen die eigenschappen bezitten, maar aan den anderen kant moet de Raad de bevoegdheid hebben, al zal hij in het algemeen wel het advies van Burgemeester en Wethouders opvolgen, om onafhankelijk van dat advies een benoeming te doen, indien naar zijn oordeel het algemeen belang zulks eischt. Blijft het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het thans geredigeerd is, ongewijzigd, zoodat Burgemeester en Wethouders, commissarissen gehoord, een dubbeltal indienen bij wijze van voordracht, dan is het benoemingsrecht van den Raad vrij illusoir gemaakt wii men den een niet, dan is de ander als het ware aangewezen en is de invloed van den Raad minder groot dan het algemeen belang der gemeente eischt. De heer Wilmer herhaalt wat hij bij vorige gelegenheden reeds als zijn meening heeft te kennen gegeven, dat de invloed van den Gemeenteraad grooter is bij een voordracht dan bij een aanbeveling. Een voordracht kan in den Raad worden gecritiseerd en desnoods aan Burgemeester en Wethouders worden teruggezonden, maar als er een aanbeveling wordt gedaan, bestaat de mogelijkheid, dat, zonder dat er een woord over wordt gesproken, de meerderheid, na tevoren een ver gadering te hebben belegd en een afspraak te hebben gemaakt, van de aanbeveling afwijkt. Bij een voordracht van Burgemeester en Wethouders heeft iedereen, meerderheid of minderheid, volop gelegenheid tot critiek en heeft men in het minst niet te vreezen voor een oveirompeling; bij een aanbeveling kan zich zoo iets voordoen en heelt het zich ook wel voorgedaan. Als er een voordracht is, dan kan de Raad bij motie uitspreken, dat hij niet met die voordracht medegaat; maar als er een aanbeveling is, kan een minderheid door een meerderheid overrompeld worden; die minderheid heeft er zich dan eenvoudig bij neder te leggen, zonder dat zij iets er over heeft kunnen zeggen, omdat zij van den gang van zaken niets afwist. Het eischen van een voordracht ligt dus meer in de demo cratische lijn. Da heer Sanders meent, dat de heer van Eck met zijne amendementen op de artikelen 1 en 7 eigenlijk buiten de orde is. Burgemeester en Wethouders zijn gekomen met een voorstel tot bezuiniging en maken tevens van de gelegenheid gebruik om daaraan vast te knoopen eenige technische her zieningen van de verordening. Nu gaat het toch niet aan, dat een Raadslid van de gelegenheid gebruik maakt om een geheel andere aangelegenheid aan de orde te stellen, namelijk de principieele vraag, of in het algemeen de commissarissen en de Directeur benoemd zullen worden op voordracht of op aanbeveling. Spreker is het eens met den heer Wilmer, dat bij een bedrijf als dit een voordracht beter is dan een aanbeveling. Als de benoeming geschiedt op aanbeveling, dan zal het mogelijk zijn, dat de Raad iemand benoemt buiten de aanbe veling om, ten aanzien waarvan Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen: met dien man kunnen wij heelemaal niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 8