64
MAANDAG 26 MAART 1923.
een publieke aanbesteding, dan staat men aan allerlei moei
lijkheden bloot. Bovendien is deze schipper gebonden aan te
voren vastgestelde prijzen.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming besloten op het verzoek niet in te gaan.
VI. Voorstel in zake de onderbrenging van de O. L. Scholen
aan de Mare A en B, in het schoolgebouw aan het Schutters
veld en den overgang van de aan die scholen verbonden
hoofden en het verder onderwijzend personeel.
(Zie lng. St. No. 90.)
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw van Itallie—van Embden zal zich niet verzetten
tegen het overgaan van de bestaande scholen in meer waar
dige gebouwen, omdat haar dat noodzakelijk lijkt, maar zij
betreurt het ten zeerste, dat het zevende leerjaar een weinig
in een moeilijk parket wordt gebracht. Burgemeester en
Wethouders zeggen wel, dat het nog zoo lang zal duren,
voordat de wet de invoering van het zevende leerjaar ver
plichtend zal stellen, maar het halve jaar 1923 is bijna om
en einde 1924 volgt reeds de wettelijke verplichting tot
invoering.
Dan wordt gewezen op het feit, dat spreekster ook bijzonder
genoegen doet, dat, ofschoon het herhalingsonderwijs nog niet
verplicht gesteld is, het aantal leerlingen van de Centrale
School belangrijk toegenomen is.
Spreekster zou er ten sterkste op willen aandringen
voorshands ziet zij af van het indienen van een motie om
inmiddels over te gaan tot den bouw van een nieuwe school
voor het herhalingsonderwijs, ten einde gereed te zijn op het
oogenblik, dat de wet het zevende leerjaar verplicht zal stellen.
De heer Meijnen meent, dat het Burgemeester en Wet
houders nog al veel moet gekost hebben om terug te komen
op hun verleden jaar door den Raad aangenomen voorstel
om de Centrale School voor het 7e leerjaar te vestigen in
het schoolgebouw op het Schuttersveld, want zij vonden dat
een ideale oplossing. Den drang der omstandigheden volgende,
waaraan zij niets konden doen, stellen Burgemeester en
Wethouders thans voor om dat lievelingsdenkbeeld weder
los te laten. Spreker waardeert ten zeerste het beleid van
Burgemeester en Wethouders dat daaruit spreekt.
Spreker heeft altijd betreurd, dat de scholen op het Schut
tersveld bij aanneming van het reorganisatievoorstel, in Juni
1922, van Burgemeester en Wethouders een andere bestem
ming zouden krijgen dan oorspronkelijk in de bedoeling heeft
gelegen; die scholen zijn inderdaad gebouwd met de bedoeling,
dat zij zouden dienen ter vervanging van de scholen aan
de Mare, en het ligt dus zeer voor de hand, dat spreker zich
met het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders thans
doen, kan vereenigen.
Het is ook alleszins gemotiveerd. Werd de Centrale School
voor het 7de leerjaar, waar nu 160 leerlingen zijn, overge
bracht naar het Schuttersveld, dan zou men in de eene
school nog plaats voor '100 leerlingen overhouden en de
andere school zou voorloopig geheel ongebruikt blijven. Dat
zou zeer jammer zijn.
Het is bovendien veel meer de moeite waard de 400 leerlingen
der Mare-scholen in die nieuwe school behoorlijk onder dak te
brengen, dan de 160 leerlingen van de centrale 7de leerjaar-
school, te meer omdat voor eerstgenoemden het genot daarvan
6 jaar duurt en voor laatstgenoemden slechts 1 jaar.
Uit die beide oogpunten zal spreker aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders gaarne zijn stem geven. Boven
dien is de school aan het Schuttersveld veel gunstiger gelegen
om te dienen als school, waar de kinderen uit een bepaald
stadsgedeelte op kunnen gaan, dan om bestemd te worden
als Centrale School, die bezocht zal moeten worden door leer
lingen uit de geheele stad, ook eventueel bijvoorbeeld uit
»Tuinstadwijk".
Verder brengt spreker dank aan Burgemeester en Wet
houders, omdat zij, in vereeniging met den Inspecteur van
het lager onderwijs, door hun actie er in geslaagd zijn het
aantal leerlingen van de Centrale 7de leerjaarschool, dat ver
leden jaar ten hoogste 91 bedroeg, op te voeren tot 160.
Immers, die 160 zijn allen vrijwilligers.
Ten slotte constateert spreker met genoegen, vooral met
het oog op het belang van het onderwijs, dat over dit voor
stel de gedachten van Burgemeester en Wethouders, van den
Inspecteur van het lager onderwijs en ook van de Plaat
selijke Schoolcommissie, blijkens het door haar tot het
College gericht verzoek, volkomen parallel loopen.
De heer van der Lip dankt den heer Meynen voor den
krachtigen steun, aan dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders geschonken, en zegt, dat Mevrouw van Itallie
eigenlijk niet duidelijk heeft aangegeven welken kant zij uit
wil sturen. Waar zij heeft aangevoerd, dat het aantal leerlin
gen der Centrale 7de leeijaarschool reeds 160 bedraagt en dus
sterk toeneemt en dat de tijd, waarvoor de wettelijke ver
plichting tot invoering van het 7de leerjaar is opgeschort, al
spoedig, na ongeveer anderhalf jaar, voorbij zal zijn, doet
spreker opmerken, dat men zijns inziens op die beide punten
niet te boud mag spreken.
Wat de toeneming van het aantal leerlingen betreft, vergete
men niet, dat er zeer onlangs voor het 7de leerjaar propa
ganda is gemaakt, die gelukkig succes heeft gehad, maar
afgewacht zal dienen te worden, of die actie blijvende resul
taten zal opleveren.
Verder zegt mevrouw van Itallievan Embden: aan het
eind van 1924 zal het 7de leerjaar verplicht gesteld worden.
Ja, op het oogenblik bestaat het plan de invoering van het
7de leerjaar op te schorten tot 1 Januari 1925, maar wat
zal er nog in dien tusschentijd gebeuren? Te dien aanzien
bestaat niet de minste zekerheid. Óver het algemeen bestaat
tegenwoordig op onderwijsgebied veel onzekerheid. Op het
oogenblik moeten wij dus alleen rekening houden met den
bestaanden toestand, dat het 7de leerjaar niet verplicht ge
steld is. De school, die nu gereed is en in gebruik genomen
kan worden, kan daarom niet, zooals het oorspronkelijk plan
was, bestemd worden voor de Centrale School en nu ligt het
voor de hand om het schoolgebouw op het Schuttersveld te
gebruiken voor het doel waarvoor het oorspronkelijk gebouwd
is, namelijk om daar te vestigen de Marescholen, die eigenlijk
onbruikbaar zijn.
Zou het al niet van wijs beleid getuigen om, gezien de
onzekerheid op dit gebied, thans reeds te gaan besluiten een
nieuwe school voor het 7de leerjaar te bouwen, zooals Mevrouw
Itallie schijnt te willen, ook om nog een andere reden ver
dient dat allerminst aanbeveling. Het zou toch wel eens
kunnen blijken, dat het verloop van de leerlingen op de
openbare scholen van dien aard is, dat men na niet al te
langen tijd een school zal kunnen missen, en die zou dan
gebruikt kunnen worden voor de Centrale School. Spreker
kan zich dan ook in het geheel niet vereenigen met het
denkbeeld van Mevrouw van Itallie.
Mevrouw van Itallievan Embden meent, dat, wanneer
een school, waarvoor het publiek aanvankelijk niet veel ge
voelde, door een prijzenswaardige actie vanwege het gemeente
bestuur ingeburgerd wordt, er geen aanleiding is om te ver
wachten, dat daarin plotseling een omkeer zal komen. Men
mag aannemen, dat dat nieuwe inzicht bij de bevolking wortel
zal schieten. Spreekster vreest dus niet, dat de toeloop even
snel zal verdwijnen als zij gekomen is, en is er overigens
vast van overtuigd, dat na afloop van 1924 het 7de leerjaar
verplicht zal zijn.
Spreekster geeft toe, dat het zal kunnen gaan zooals de
Wethouder zegt; dat er op een of andere wijze een andere
school open komt, zoodat de Centrale School een onderdak
zal kunnen krijgen en er dus geen nieuwe school zal gebouwd
behoeven te worden.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
VII. Voorstel, om alsnog een bedrag van ƒ100.060.ter
beschikking van de Commissie tot Steunverleening te stellen.
(Zie lng. St. No. 95.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
VIII. Voorstel in zake de opheffing van het hulpkantoor
B van de Gemeentelijke Bank van Leening en tot vaststel
ling van de Verordening, houdende Reglement van de
Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden.
(Zie lng. St. No. 96).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Knuttel dacht bij het lezen van dit voorstel, dat
het bijkantoor, waarvan Burgemeester en Wethouders de
opheffing voorstellen, een buitengewoon geringen omzet zou
hebben, maar uit het laatste gemeenteverslag is hem gebleken,
dat daar beleeningen hebben plaats gehad tot een bedrag van
118.000.aan het andere bijkantoor tot een bedrag van
122.000.en aan het hoofdkantoor tot een bedrag van
147.000.sommen, welke elkander niet veel ontloopen.
Waar nu het bijkantoor aan de Lammermarkt is gelegen,
tamelijk in het midden van een van de armste en volkrijkste
arbeidersbuurten, acht spreker de opheffing van dat filiaal
niet wenschelijk met het oog op de belangen der gezinnen,