MAANDAG 16 APRIL 1923. 77 Raad over een en ander is. Hij acht het nu het aangewezen tijdstip om te trachten in dezen verandering te brengen. De Voorzitter doet den heer Sijtsma, die gezegd heeft dat men nu bezig is de salarissen te verlagen, opmerken, dat van nog geen enkelen gemeente-ambtenaar het salaris verlaagd geworden is. De heer Meijnen is niet op de hoogte van de bezigheden van den Gemeente-ontvanger. Hij heeft hoogstwaarschijnlijk een Rijksontvanger gesproken, die hem heeft uitgelegd hoe druk hij het heeft vergeleken met een plattelands-Ontvanger, die veel minder heeft te doen, die dienst doet in een gemeente waar men bijvoorbeeld niet heeft een progressieve schoolgeld- heffing, een zakelijke bedrijfsbelasting, en dergelijke. Het argument, ontleend aan het gireeren van het geld is van nul en geener waarde; wat dat betreft is de toestand eigenlijk geheel dezelfde als vroeger gebleven. Vroeger kreeg de gemeente de Rijksuitkeering van den Betaalmeester; nu wordt het overgeschreven op de rekening van de gemeente. Men moet niet denken, dat het hier betreft een baantje van niets. Men heeft noodig een scherpzinnig man, die in de wetten goed thuis is. Er zijn vele oude belastingwetten, waar mede hij dikwijls te maken krijgt. Ook heeft hij veel werk wat betreft verhuringen en dergelijke. Men moet niet een Rijksontvanger gaan vergelijken met een Gemeente-ontvanger. De heer Meijnen heeft wellicht zijn inlichtingen van een Rijksontvanger, maar deze is niet op de hoogte van den aard en den omvang van de betrekking van den Gemeente-ontvanger; als hij deze eens eenigen tijd moest waarnemen, zou hij wel tot andere gedachten komen. Spreker deelt verder mede, dat hij van de heeren Dubbelde- man, Groeneveld en Kooistra een voorstel heeft onvangen, luidende: »De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat het salaris van den Gemeente-ontvanger met 1500.zal worden ver laagd." De heer de Lange is, evenals de heer Sijtsma, van oordeel, dat, wanneer het salaris van den Gemeente-ontvanger moet worden herzien, daarover van gedachten moet worden gewisseld en een besluit moet worden genomen, voordat de oproeping plaats heeft. De Voorzitter is reeds ten deele tegemoet gekomen aan sprekers werisch, warit hij wilde gaarne weten hoe Burge meester en Wethouders denken over een verlaging van het salaris van den Gemeente-ontvanger, aangezien het College veel beter dan de heeren Meijnen en andere Raadsleden op de hoogte is van het werk, dat die functionaris heeft te doen. Het is bekend, dat hij niet meer belast is met het innen van de plaatselijke inkomstenbelasting, maar tal van andere be lastingen zijn daarvoor in de plaats gekomen. De plaatselijke inkomstenbelasting moge over een buitengewoon hoog bedrag loopen, spreker vermoedt, dat de kohieren der schoolgelden te zamen heel wat meer kohiernummers vormen dan het vroegere kohier der plaatselijke inkomstenbelasting bevatte en er is voor een Ontvanger meer werk aan verbonden om een kohier te innen van 10.000 nummers, dat in het geheel 100.000.opbrengt, dan een kohier van 5000 nummers, waarvan de opbrengst een millioen bedraagt. Spreker kan niet voetstoots vaststellen, dat het werk van den Gemeente-ontvanger is verminderd, maar wel kan hij begrijpen, dat er bij sommige Raadsleden een neiging bestaat om, nu een nieuwe functionaris moet worden benoemd, de vraag onder de oogen te zien of het salaris niet moet worden verminderd. Hij acht het niet onmogelijk, dat in dezen tijd een salaris van ƒ5000.— a ƒ6000.— voldoende is. Het zou echter een eerste schrede moeten zijn op den weg naar verlaging van de salarissen der ambtenaren en als zoodanig een schrede van groote beteekenis. De Voor zitter heeft reeds een poging daartoe aangewend en heeft daartoe zijn eigen salaris gekozen, maar die poging is mis lukt. Men zou een tweede poging kunnen wagen met het salaris van iemand, dien niemand kent, wat veel aange namer is. Alvorens echter te beslissen of hij met het voorstel van den heer Sijtsma kan meegaan, wenscht spreker een duidelijker verklaring van de zijde van Burgemeester en Wet houder te vernemen omtrent de mogelijkheid om pogingen aan te wenden tot vermindering van het salaris van den Gemeente-ontvanger. Die pogingen mogen niet worden aan gewend op grond van het argument van den heer Meijnen, dat de Gemeente-ontvanger een man van minder capaciteiten kan zijn dan de Rijksontvanger. Dat argument verwerpt spreker geheel, want dat is onoordeelkundig. Als Gemeente-ontvanger moet optreden een man, die wat betreft capaciteiten ten minste gelijkstaat met een Rijks ontvanger; het moet eigenlijk zijn iemand, die veel meer algemeene financieele ontwikkeling heeft dan de Rijksontvanger. Al heeft iemand geen diploma als surnumerair, er zijn wegen genoeg om zich ervan te overtuigen, of iemand voldoende financieele capaciteiten en algemeene ontwikkeling heeft, en het zal aan het college van Burgemeester en Wethouders vol doende toevertrouwd zijn om te zorgen, dat de Raad zoodanige aanbeveling krijgt, dat vaststaat dat de rechte man op de rechte plaats zal komen. De heer Heemskerk is het over het algemeen met het college eens. Er worden op het oogenblik geen salarissen van overheidspersoneel verlaagd en sprekei-gelooft niet, dat het nu het geschikte tijdstip is om daarmede incidenteel ten opzichte van den Gemeente-ontvanger te beginnen. Het tegenwoordig salaris van den Gemeente-ontvanger is, ook vergeleken met de salarissen van Gemeente-ontvangers in soortgelijke gemeenten, niet hoog. Ook betwijfelt spreker, of de werkzaamheden van den Gemeente-ontvanger nu zoo verminderd zouden zijn doordat de gemeentelijke inkomsten belasting niet meer door de gemeente zelf wordt geïnd. In de laatste jaren zijn er verscheidene andere werkzaamheden daarvoor in de plaats gekomen. Spreker meent, dat de heer Meijnen geheel uit het oog verliest, dat de Gemeente-ontvanger zich niet alleen heeft te bemoeien met het innen der belastingen, doch dat hij eigenlijk is de financieele beheerder van de gemeente in engeren zin genomen. Daarvoor moet men hebben iemand, die over de noodige capaciteiten beschikt, opdat alles in behoorlijke banen worde geleid. Het tegenwoordig salaris van den Gemeente-ontvanger is niet te hoog te achten, gezien de aan de betrekking verbonden verantwoordelijkheid. Bovendien, wanneer men zou willen overgaan tot verlaging van dit salaris, zou men het dan alleen moeten toepassen op den Gemeente-ontvanger en zou men het dan ook niet moeten bezien in het raam van de salarieering van de ambtenaren in het algemeen? Spreker kan zich dus geheel vereenigen met de zienswijze van Burgemeester en Wethouders en zal stemmen tegen elke salarisvermindering, tenzij alsnog argumenten aangevoerd worden, waaruit blijkt, dat zoodanige vermindering gewettigd en gerechtvaardigd is. De heer Pera wijst er op, dat sedert 1921 in de omstan digheden een verandering is gekomen, welke het uitzicht geeft dat de werkzaamheden van den Gemeente-ontvanger zullen vermeerderen. Destijds kon als vrij stellig aangenomen worden, dat de Ontvanger zich wat betreft de schoolgelden alleen zou hebben te bemoeien met de openbare school en dat het bijzonder onderwijs zelf voor de incasseering van zijn schoolgelden zou zorgen, en wel om de volgende reden. Wanneer men op het terrein van het openbaar onderwijs, niet in staat was van sommige ouders het schoolgeld binnen te krijgen, dan werd dat door de gemeente bijgepast, maar bij het bijzonder onderwijs was elk schoolbestuur verantwoordelijk voor het bedrag van het schoolgeld, dat als zoodanig moest worden geïnd, en in dien tijd oordeelden die schoolbesturen, dat zij wel zoo goed in staat zouden wezen om in zekere gevallen het geld binnen te krijgen als wanneer de inning van gemeentewege geschiedde. Sedert dien is er echter een ver andering gekomen; op dit oogenblik zijn de besturen der bijzondere scholen niet meer verantwoordelijk voor het totale bedrag, dat voor die scholen moet geïnd worden, en als men de incasseering aan de gemeente overdraagt, is deze verant woordelijk voor het volle bedrag, dat als zoodanig van de scholen kan worden geëischt, zoodat het voor de hand ligt, dat de bijzondere scholen alle het incasseeren der schoolgelden aan de gemeente zullen gaan overdragen, hetgeen een belang rijke uitbreiding der werkzaamheden van den Gemeente ontvanger tengevolge zal hebben. Ten slotte wijst spreker er op, dat de gegevens, welke hij speciaal heeft gekregen omtrent de salarissen, welke even- tueele sollicitanten naar de betrekking van Gemeente-ontvanger te Leiden elders ontvangen, van dien aard zijn, dat het moeilijk zal zijn om te gaan beneden het bedrag, dat door Burgemeester en Wethouders is aangegeven. De heer Huurman betreurt het, dat dit voorstel spoedeischend is verklaard, aangezien er op dit terrein zooveel voetangels en klemmen liggen, dat het wel gewenscht was geweest om, alvorens deze kwestie in openbare vergadering te behandelen, er met elkander van gedachten over te wisselen. De Voorzitter heeft reeds medegedeeld, dat het werk van den Gemeente ontvanger eer vermeerderd dan verminderd is, en bovendien is nog van geen enkelen gemeente-ambtenaar het salaris ver laagd; voegt men daarbij, dat de Gemeente-ontvanger een zeer verantwoordelijke positie heeft, dan zijn dat voor spreker alle redenen te meenen, dat een behoorlijk salaris aan dezen ambte naar moet worden toegekend en men niet iemand van den 2den rang, maar een 1ste kracht moet hebben. Spreker verklaart zich dus, evenals de heer Heemskerk deed, tegen salarisvermindering. Het wordt thans een wedstrijd wie het laagst durft gaan; de een wil ƒ500.—, de ander ƒ1500.en straks komt er misschien een derde, die er 2500.af wil

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 19