25
VERORDENING,
houdende wijziging van de Verordening van 19 September 1921
(Gemeenteblad no. 42), regelende het openbaar vervolg
onderwijs te Leiden.
Eenig Artikel.
Artikel 7 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
„De inschrijving van leerlingen lieeft plaats bij het hoofd
„der school in de maanden Febrnari en Augustus. De toe
lating der leerlingen geschiedt door Burgemeester en
„Wethouders.
„De toelating der leerlingen heeft plaats in de eerste volle
„week der maanden Maart en September.
„Met toestemming van Burgemeester en Wethouders
„kunnen in bijzondere gevallen ook tusschentijds leerlingen
„worden toegelaten."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
R°. 57. Leiden, 6 Februari 1923.
Aangezien de bewaarscholen zich voor de toelating van
nieuwe leerlingen geheel richten naar de voormalige 3de klasse
scholen en de scholen, welke voor de 3de klasse scholen in
de plaats zijn gekomen, voor de eene helft op 1 Maart en
voor de andere helft op 1 September (vroeger 1 April en
1 October) nieuwe leerlingen toelaten, is het gewenscht de
gewone toelating voor de bewaarscholen ook een maand
eerder te doen plaats hebben. Deed men zulks niet, dan
zouden de bewaarscholen op 1 Maart en 1 September leer
lingen aan de gewone lagere scholen moeten afstaan en
zouden zij de nieuwe leerlingen eerst een maand later ont
vangen.
Blijkens haar in de leeskamer ter inzage gelegd advies
kan de commissie voor de bewaarscholen zich met ons voorstel
vereenigen.
Mitsdien geven wij U in overweging over te gaan tot
vaststelling van de navolgende verordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 12 December 1889,
op de Openbare Bewaarscholen te Leiden (Gemeente
blad no. 4), gewijzigd bij verordening van
16 Juni 1904 (Gemeenteblad no. 23.)
Eenig artikel.
In artikel 4 van bovengenoemde verordening worden voor
de woorden: „April en October" in de plaats gesteld de
woorden: „Maart en September".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
R°. 58. Leiden, 6 Februari 1923.
Bij de in de leeskamer ter inzage gelegde missives heeft de
Minister van Onderwijs ons uitgenoodigd te bevorderen, dat
ten aanzien van het verleenen van eervol ontslag aan
directeuren en leeraren der gemeentelijke hoogere burger
scholen dezelfde gedragslijn wordt gevolgd als voor het
personeel der Rijks hoogere burgerscholen geldt, dat n.l.
tusschen 1 Maart en het begin der daarop volgende zomer -
vacantie, behoudens buitengewone omstandigheden, in den
regel geen ontslag wordt verleend en zulks in verband met
de omstandigheid, dat de voordeelen door de omzetting
van het Staatsexamen in een schoolexamen voor de leerlingen
der hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus verkregen,
ten deele te loor gaan, indien de leeraren, die dit examen
afnemen, de leerlingen niet voldoende kennen. De Minister
merkt daarbij nog op, dat alsdan, behoudens sterfgevallen
en andere gevallen van overmacht, gewaarborgd is, dat de
candidaten voor het eindexamen bij den aanvang daarvan
ten minste drie maanden van hunne examinatoren onderwijs
hebben gehad.
Hoewel niet uitdrukkelijk gezegd, volgt uit het boven
staande o. i., dat de Minister het gewenscht acht ten opzichte
van het verleenen van eervol ontslag aan rector en leeraren
van het gymnasium te handelen als boven is aangegeven.
Verder deelt de Minister mede, dat hij de besturen der
bijzondere hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus zal
uitnoodigen in gelijken geest te handelen.
Raar onze meening kan de door den Minister gewensch te
gedragslijn alleen worden gevolgd, indien een leeraar zonder
bepaalde noodzaak ontslag vraagt. Wij denken hierbij aan
het geval, dat een leeraar den dienst al of niet met pensioen
zal verlaten en zijn gezondheidstoestand geen bezwaar
oplevert om zijne betrekking nog tot 1 September te blijven
vervullen, of dat een leeraar een andere betrekking verkrijgt.
Hoewel het ons voorkomt, dat hetgeen de Minister wenscht
wel in het belang van het onderwijs is, schijnt het ons toch
zeer bedenkelijk, dat, indien aan eene onderwijsinrichting
eenmaal een vacature door overlijden of andere gevallen
van overmacht is ontstaan, in den regel de vacature tijdelijk
moet worden vervuld door een leerkracht, die of nog geen
leeraarsbetrekking heeft bekleed, of slechts weinig ervaring
heeft.
Ru ons evenwel gebleken is, dat vele gemeenten reeds
aan den wensch van den Minister hebben voldaan, zou het
niet in het belang van onze onderwijsinrichtingen zijn,
indien in onze gemeente anders werd gehandeld. Immers,
indien een leeraar in December elders werd benoemd en
dan tegen 1 April hier ontslag vroeg, zoude dat ontslag
moeten worden verleend, terwijl het hier vrijwel uitgesloten
zoude zijn in de vacature voor 1 September definitief te
voorzien. Men zoude dus een andere gemeente en mis
schien nog wel eene gemeente, welke zelve tusschen 1 Maart
en het begin der zomervacantie geen leeraar laat gaan
helpen en zelf in de onmogelijkheid komen te verkeeren
om de vacature aan te vullen.
O. i. blijft er derhalve niets anders over dan te voldoen
aan het verlangen van den Minister.
Onder opmerking, dat Curatoren van het gymnasium en
de Commissie van toezicht op het M. O., blijkens de in de
Leeskamer ter inzage gelegde adviezen, zich met ons voorstel
kunnen vereenigen, geven wij U mitsdien in overweging
om te besluiten:
dat voortaan het aan eenig lid van het onderwijzend
personeel van het Gymnasium, de Hoogere burgerschool met
vijfjarigen cursus of de Hoogere burgerschool voor meisjes
te verleenen ontslag, behoudens buitengewone omstandig
heden, niet zal ingaan op een dag vallende tusschen 1 Maart
en het begin der daarop volgende zomervacantie.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
R°. 59. Leiden, 6 Februari 1923.
Ons vereenigende met nevensgaand voorstel van Commis
sarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit,
geven wij U, onder verwijzing naar den inhoud daarvan,
in overweging goed te keuren, dat de machinale inrichting
van de Gasfabriek met een gaskoeler wordt uitgebreid.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 5 Februari 1923.
De toestellen voor het koelen van het koolgas hebben
geen voldoende capaciteit. Aanvankelijk lag het in de bedoe
ling de capaciteit dezer toestellen niet te vergrooten, vóór
het nieuwe gebouw voor koeling en natte zuivering aan de
Langegracht tot stand zou zijn gekomen. Het blijkt evenwel
noodzakelijk, om vóór het warme seizoen intreedt, naast de
bestaande luchtkoelers een nieuwen waterkoeler te plaatsen,
aangezien de bezwaren, door de onvoldoende koeling ver
oorzaakt, thans reeds groot zijn en in den zomer in nog
sterker mate zullen optreden.
Van de verschillende binnen- en buitenlandsche aan
biedingen is die der Koninklijke Rederlandsche Grofsmederij,
alhier, de goedkoopste. Met fundeeringen, pijpleidingen en
bijwerk zullen de totale kosten voor dezen gaskoeler rond
11000.bedragen, welke kosten voorloopig uit de kas
middelen kunnen worden bestreden.
Wij verzoeken U mitsdien beleefd den Raad te willen
voorstellen zijn goedkeuring aan deze uitbreiding van de
machinale inrichting der Gasfabriek te hechten.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
R. C. de Gijselaar, lo.-Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
Ru. 60. Leiden, 6 Februari 1923.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden
het Ra vorderingskohier der plaatselijke directe belasting
naar het inkomen, belastiDgjaar 1920/21, met een opbrengst
van 169102.45.
De proefdrukken van dit kohier worden aan de raads
leden toegezonden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.