23
waarneming van het directoraat dier school over het tijdvak
van 16 September 1922 tot en met 31 Januari 1923.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
K°. 54. Leiden, 5 Februari 1923.
Op grond van een door haar ingesteld onderzoek naar
den toestand waarin de perceelen Schapenpoort (Beesten
markt) Ms 6, 8, 10 en 12; Jufferpoort (Boerhaavestraat)
Ms 1, 2, 3, 4 en 5; Alida Mariahof Marmstraat) Ms 1, 2,
3, 4, 5, 6, 7 en 8; Babarberpoort (Kruisstraat) Ms 1, 2, 3,
4 en 5; Groenepoort (Sliksteeg) Ms 1 en 2; Gekroonde
Liefdepoort (Langebrug) Ms 1, 2, 2bov., 3c en 3bov.; Jan
Potagepoort (2e Binneuvestgracht) Ms 1, 2, en 3 1)Hage-
manspoort (2e Binnenvestgracht) Ms 1, 2, 3 en 4; Brande-
wijnspoort (Langegracht) Kis 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10;
Pottebakkersgang (Kijfgracht) Kis 4, 5, 6 en 7Leeuwen
poort (Middelstegracht Ko. 67) ongenummerd; Breepoort
(Vestestraat) Kis 1 en 3; Molenwerfsteeg (Vestestraat) Kis 1
en 3; Kloos of Vischpoort (Kcenesteeg) Kis 1 en 2;Barba-
rahof Wielmakersteeg) Kis 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 en
Elisabethspoort (Kieuwe Brugsteeg) Kis 1, 2, 3 en 4, zich
bevinden, geeft de Gezondheidscommissie bij hare missive
van 23 December j.l. in overweging deze woningen (in totaal
70), die naar hare meening ongeschikt ter bewoning zijn,
onbewoonbaar te verklaren.
Bij een van onzentwege ingesteld onderzoek is gebleken
dat alle hierboven genoemde woningen inderdaad in zoo-
danigen toestand verkeeren, dat zij ongeschikt ter bewoning
zijn en ook niet door het aanbrengen van verbeteringen in
bewoonbaren staat kunnen worden gebracht.
Hoewel het niet mogelijk zal blijken tot spoedige
ontruiming van de woningen over te gaan, kan door onbe
woonbaarverklaring toch worden bereikt, dat de woningen
in de toekomst niet meer als zoodanig worden gebruikt.
Immers, wanneer de woningen als onbewoonbaar zijn geken
merkt, kan worden belet dat andere personen dan degenen
die de woningen reeds bewoonden, daarin intrek nemen.
De termijn tot ontruiming, die zoo noodig kan worden
verlengd, ware mitsdien te bepalen op zes maanden.
Onder verwijzing naar het ter visie liggend schrijven van
de Gezondheidscommissie en het door den Directeur van
het Bouw- en Woningtoezicht uitgebracht, mede ter inzage
liggend rapport, geven wij U derhalve in overweging:
I. Onbewoonbaar te verklaren:
a. de woningen Schapenpoort Kis 6, 8, 10 en 12 en Molen-
werfsteeg Kis 1 en 3 wegens vocht, onvoldoende gelegenheid
tot toetreding van daglicht en vervallen toestand;
b. de woningen Jufferpoort Kis 1, 2. 3, 4 en 5 en Kloos-
of Vischpoort Kis 1 en 2 wegens vocht, onvoldoende gelegen
heid tot toetreding van daglicht en tot doorstrooming van
lucht en vervallen toestand;
c. de woningen Alida Mariahof Kis 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8
Groenepoort Kis 1 en 2 en Elisabethspoort Kis 1, 2, 3 en 4
wegens vocht en onvoldoende gelegenheid tot toetreding
van daglicht en tot doorstrooming van lucht;
d. de woningen Babarberpoort Kis 1, 2, 3, 4 en 5; Ge
kroonde Liefdepoort Kis 1, 2, 2bov., 3c en 3 bov.Hage-
manspoort Kis 1, 2, 3 en 4; Brandewijnspoorfc Kis 1, 2, 3,
4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10; de woning Leeuwenpoort (ongenummerd)
en de woningen Barbarahof Kis. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9
wegens vocht, onvoldoende gelegenheid tot doorstrooming
van lucht en wegens vervallen toestand;
e. de woningen Jan Potagepoort Kis 1, 2 en 3 wegens
vocht en onvoldoende gelegenheid tot doorstrooming van
lucht;
de woningen Pottebakkersgang Kis 4, 5, 6 en 7 wegens
vocht en vervallen toestand;
g. de woningen Breepoort Kis 1 en 3 wegens vocht en
wegens onvoldoende gelegenheid tot toetreding van daglicht
II. te gelasten dat de woningen moeten zijn ontruimd
binnen zes maanden te rekenen van den dag, waarop de
tijd tot voorziening is verstreken of het besluit tot onbe
woonbaarverklaring is gehandhaafd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
K°. 55. Leiden, 5 Februari 1923.
In Uwe Vergadering van 28 Augustus 1919 werd op
voorstel van ons College (zie Ingek. Stukken no. 230) besloten
tot invoering van den 8-urigen arbeidsdag, resp. van de
45-urige arbeidsweek voor het gemeente-personeel overeen
komstig de voorschriften van het toenmaals bij de Staten-
Generaal aanhangig ontwerp-Arbeidswet. Hoewel dit ontwerp,
eenmaal wet geworden, de invoering van den verkorten
arbeidsdag slechts voor een gedeelte van het gemeente-
personeel noodzakelijk zou maken, achtten wij het niettemin
wenschelijk, waarmede ook Uwe Vergadering zich kon ver
eenigen, om het geheele personeel in de voordeelen van een
verkorting van den arbeidsduur te doen deelen, zij het dan
ook niet allen in gelijke mate.
Op het voetspoor van het ontwerp-Arbeidswet werd n.l.
met de meerdere of mindere intensiviteit van den arbeid
rekening gehouden en werd voor minder intensieven arbeid
de arbeidsduur op ten hoogste 10 uur per dag, resp. 55 uur
per week bepaald.
Wij brengen U voorts nog in herinnering, dat volgens Uw
bovengenoemd besluit de nieuwe regeling uiterlijk 1 Januari
1920 in werking trad, terwijl dit met de Arbeidswet zij
het nog slechts gedeeltelijk eerst 24 October 1920 het
geval was.
Uit het bovenstaande zal het U duidelijk zijn, dat wij
destijds niet geaarzeld hebben met het indienen van een
voorste] tot verkorting van den arbeidsduur, niettegen
staande dit voor een aanzienlijk deel van het personeel
geheel onverplicht geschiedde en ondanks de daaraan ver
bonden kosten, die destijds op niet minder dan 145000.
per jaar werden begroot.
Het zal U daarom wel niet verwonderen, dat wij, nu de
Arbeidswet 1919 inmiddels bij de wet van 18 Mei 1922
S. 364 onder meer in dezen zin is gewijzigd, dat de 8-urige
arbeidsdag en de 45-urige arbeidsweek zijn vervangen resp.
door den 8|-urigen arbeidsdag en de 48-urige arbeidsweek,, mede
in verband met de gewijzigde economische omstandigheden
ook aanstonds de mogelijkheid hebben overwogen van zoo
danige verlenging van den arbeidsduur van het gemeente-
personeel. Verdient het reeds op zich zelf aanbeveling, dat,
wat de regeling van dit onderwerp betreft, het verband
tusschen het particulier- en het overheidsbedrijf eenerzijds
en tusschen de verschillende overheidsbedrijven anderzijds,
op den duur niet verloren gaar, te meer springt de wensche-
lijkheid daarvan in het oog, nu, bij de allerwege heerschende
malaise, bezuiniging ook op de uitgaven van de gemeente,
waar deze zonder groot bezwaar kan worden tot stand
gebracht, in de eerste plaats is geboden.
Door deze overwegingen geleid hebben wij ons tot de
hoofden van de belangrijkste takken van dienst gewend
met verzoek ons mede te deelen, of zij verlenging van den
arbeidsduur, in verband met de belangen van den dienst
of het bedrijf en het personeel, mogelijk en wenschelijk
achtten en welke financieele gevolgen daaraan voor de
gemeente zouden zijn verbonden, terwijl wij ons tevens te
dezer zake om advies hebben gewend tot de Algemeene
Ambtenaren- en de Algemeene Werkliedencommissie. De
desbetreffende rapporten liggen voor U in de Leeskamer
ter inzage.
Zooals U uit het advies van de beide algemeene commissie's
van het georganiseerd overleg kan blijken, hebben de ver
tegenwoordigers van de organisatie's zich unaniem tegen
elke verlenging van den arbeidsduur verklaard, op grond
dat deze uit een oogpunt van bezuiniging voor de gemeente
weinig zou opleveren en omdat men daarvan toeneming van
de werkloosheid vreest. In het midden latende, of een
minder onverzettelijke houding onder de gegeven omstandig
heden niet beter op hare plaats ware geweest, meenen wij
aan bestrijding van het eerstgenoemd bezwaar niet vele
woorden te behoeven te besteden. Al moge men zich van de
door verlenging van den arbeidsduur te verkrijgen besparing
geen overdreven voorstelling maken, uit de rapporten van
de bedrijfshoofden blijkt toch wel voor de Stedelijke
Fabrieken van Gas en Electriciteit alleen bedraagt deze
reeds 25000.dat op het gebied van bezuiniging hier
iets te bereiken valt.
Ook het tweede bezwaar, toeneming der werkloosheid,
is niet gegrond, omdat wij niet voornemens zijn personeel
te ontslaan in verband met de eventueele verlenging van
den arbeidsduur, doch van plan zijn de nieuwe regeling,
waar noodig, slechts geleidelijk, door het niet vervullen van
ontstane vacature's, in te voeren. Met het oog daarop geven
wij Uwe Vergadering in overweging de bepaling van het
tijdstip van de invoering van de nieuwe regeling aan ons
College over te laten, dat daaromtrent met de hoofden van
dienst nader overleg zal plegen.
Uit de rapporten van de hoofden van dienst kan U
voorts blijken, dat er bij hen tegen invoering van de 48-urige
x) De Gezondheidscommissie spreekt ten onrechte van 4 woningen.