20
Art. 2.
De Directeur van den. Gemeentelijken Geneeskundigen
Dienst stelt binnen de grenzen van bovenstaand tarief de
vergoeding naar billijkheid vast, behoudens beroep van den
betrokkene op Burgemeester en Wethouders, in te stellen
binnen 2 weken na de dagteekening der door genoemden
Directeur in te zenden nota.
Art. 3.
De betaling van het verschuldigde bedrag geschiedt binnen
één maand ten kantore van den Gemeente-ontvanger, onder
overlegging der toegezonden nota.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 48. Leiden, 31 Januari 1923.
De Pensioenwet 1922 stelt als eisch, dat ieder ambtenaar,
die aan deze wet aanspraken op pensioen kan ontleenen,
voorzien moet zijn van een aanstelling, uitgereikt door het
daartoe bevoegd gezag.
In verband met de omstandigheid, dat ook personen in
lossen dienst of wier dienstverband een zeer tijdelijk karakter
draagt als ambtenaar in den zin dier wet kunnen worden
aangemerkt, is het gewenscht zorg te dragen, dat hun een
formeele aanstelling, overeenkomstig artikel 3 dier wet, kan
worden uitgereikt.
Op grond van een en ander geven wij U in overweging
ons College te machtigen tot het aanstellen van ambtenaren
en werklieden in lossen dienst of wier dienstverband een
zeer tijdelijk karakter draagt, een en ander voor zoover de
benoemingsbevoegdheid al niet reeds bij de wet of bij een
verordening aan ons College, een raadscommissie of een
hoofd van een diensttak is opgedragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 50. Leiden, 31 Januari 1923.
Zooals U bekend is, bepaalde artikel 71 der Pensioenwet voor
de gemeente-ambtenaren 1913 en artikel 47 der Weduwen-
wet voor de gemeente-ambtenaren 1913, dat de op 1 October
1913 geldende gemeentelijke pensioenregelingen, diehoogere
pensioensaanspraken gaven dan deze wetten, zoodanig moesten
worden herzien, dat deze hoogere rechten voor de op dien
datum in dienst zijnde ambtenaren zouden worden gehand
haafd.
Bij Uw besluit van 26 Maart 1914 (Gem.blad Ho. 11 en
12) werd in dien zin besloten.
In artikel 161 der Pensioenwet 1922 is een bepaling opge
nomen op grond waarvan ook onder de werking van de
nieuwe wet deze gehandhaafde bepalingen van kracht blijven.
Tengevolge van het in 1914 genomen besluit wordt slechts
op grond van de gehandhaafde rechten pensioen verleend,
indien en voor zoover het hooger is dan dat, hetwelk
volgens de evengenoemde wetten van 1913 is verleend.
Met het oog op de uit de Pensioenwet 1922 aangehaalde
bepaling zal een besluit moeten worden genomen, tenge
volge waarvan de gehandhaafde rechten ook van toepassing
zullen zijn, indien hieraan aanspraak op een pensioen zou
kunnen worden ontleend, dat hooger is dan dat, hetwelk
krachtens de Pensioenwet 1922 is toegekend.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten, dat het,
volgens de verordening van den 20en Maart 1902, regelende
het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente
ambtenaren en van de Verordening van den 3en Septem
ber 1907, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen
en kinderen van gemeente-ambtenaren, met de in die ver
ordeningen aangebrachte wijzigingen, bepaalde pensioen ook
wordt toegekend, indien en voor zoover het hooger is dan
dat, hetwelk krachtens de Pensioenwet 1922 is verleend,
onder bepaling dat dit besluit geacht wordt op 1 Juli 1922
in werking te zijn getreden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 49. Leiden, 31 Januari 1923.
Artikel 3 der Pensioenwet 1922 bepaalt o. m., dat per
sonen in lossen dienst der gemeente, benoemd door het
daartoe bevoegd gezag, als ambtenaar in den zin dier wet
worden aangemerkt, zoodra zij langer dan 3 maanden onaf
gebroken in dienst der gemeente zijn. Moge er voor per
sonen, die regelmatig in dienst zijn en slechts op grond van
hun leeftijd of andere omstandigheden niet vast of tijdelijk
kunnen worden aangesteld, al eenige aanleiding bestaan tot
het in uitzicht stellen van pensioen, voor tal van personen,
die in lossen dienst worden genomen voor het verrichten van
werkzaamheden van beperkten duur, ook al is dat soms
langer dan 3 maanden, en die ook nimmer als ambtenaar
worden aangemerkt, leidt deze bepaling slechts tot uitgaven
voor de gemeente, welke zonder eenig voordeel voor de
belanghebbenden worden gedaanimmers deze personen zijn
veelal werkzaam in het particuliere bedrijf, doch tijdelijk
zonder werk en gaan dus weder na het beëindigen van hun
dienstbetrekking in particulieren dienst over. De voor hen
betaalde pensioensbijdragen zouden slechts dienen tot ver
hooging van de iukomsten van het pensioenfonds.
De Pensioenraad maakt van de hem toegekende bevoegd
heid om te bepalen, dat personen in lossen dienst, ook al
duurt deze dienst langer dan 3 maanden, niet als ambte
naar in den zin dier wet worden aangemerkt, een zeer be
perkt gebruik. De Pensioenraad heeft niettemin de moei
lijkheden ingezien, waartoe het door hem ingenomen stand
punt leidtalthans is er een mededeeling gepubliceerd,
blijkbaar van dit College afkomstig, waaruit valt op te maken,
dat personen werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst
niet als ambtenaar in den zin der wet zijn aan te merken.
Wij geven U mitsdien in overweging ons te machtigen
tot het treffen van een regeling op grond waarvan met
personen, die niet in tijdelijken of vasten dienst zijn en die
werkzaam zijn, hetzij op proef, hetzij voor werkzaamheden
van beperkten duur als anderszins, in het algemeen dus
personen die niet als ambtenaar in den zin van artikel 3
der Pensioenwet 1922 behooren te worden aangemerkt, een
overeenkomst wordt aangegaan als bedoeld in den zeven
den titel A. van het 3e boek van het Burgerlijk Wetboek.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 51. Leiden, 2 Februari 1923.
Het is U bekend, dat de zwemplaats aan de Oude Heeren
gracht reeds geruimen tijd geleden buiten gebruik gesteld
is moeten worden wegens den minder goeden toestand van
het water van den Heerensingel. Onmiddellijk na de sluiting
van deze inrichting hebben wij toen een onderzoek ingesteld
naar de mogelijkheid van stichting van een nieuwe zwem
plaats, in afwachting van den uitslag waarvan Uwe Verga
dering op 15 Mei 1922 overeenkomstig ons voorstel (Ingek.
Stukken Ho. 144 van 1922) tot tijdelijke ingebruikneming
van de militaire zweminrichting in het Poelmeer besloot.
Thans zijn de plannen voor het maken eener nieuwe zwem
inrichting, waarop ook het hierachter afgedrukte voorstel van
Uw medelid, den heer Piekaar, betrekking heeft, zoover ge
vorderd, dat zij een punt van bespreking in Uwe Vergadering
kunnen uitmaken.
Alvorens een project der nieuw te bouwen zweminrichting
te kunnen ontwerpen, moest worden uitgemaakt, of de
bassins hetzij met buitenwater, hetzij met polderwater, dan
wel met grondwater voorzien zouden worden. Aangezien nu
gelijk ook herhaalde onderzoekingen, o. a. door den
Directeur-Scheikundige van den Keuringsdienst van Waren
ingesteld, overtuigend hadden doen zien in den naasten
omtrek van deze gemeente geen geschikt water voor een
zweminrichting aanwezig was, dat voor dit doel te onzer
beschikking stond, waren wij bij de plannen op voeding der
bassins door middel van grondwater aangewezen. Een en
ander is nader aangetoond in het ter visie liggend rapport
van den Directeur van Gemeentewerken.
Als plaats voor de nieuwe zweminrichting is gekozen een
aan de gemeente toebehoorend terrein bewesten de Zijl en
bezuiden de uitmonding der ringsloot van den Giooten en
Kleinen Stadspolder, op de overgelegde teekening nader
aangegeven. Het komt ons voor, dat een betere ligging
moeilijk kan worden gevonden; de plaats is bereikbaar uit
sluitend over gemeentelijk terrein, slechts ongeveer 300 Meter
verwijderd van de naaste bebouwing en gelegen in de nabij
heid van dicht bebouwde buurten der gemeente. Ook de
ligging direct aan de Zijl brengt zooals hieronder zal blijken,
haar voordeelen mede. Het zou te ver voeren, hier de ont
worpen plannen in alle onderdeelen mede te deelen, zoodat
wij voor de beschrijving van de inrichting met de hoofd
zaken volstaan; voor verdere bijzonderheden zij verwezen
naar de in de Leeskamer te Uwer inzage liggende rapporten
en teekening.
De inrichting zal twee bassins bevatten, waarvan één voor