15 is, om af te wijken van den regel, dat alle met den bouw in verband staande kosten van straataanleg voor rekening van de bouwers komen en dat de gemeente alleen aan gelegde straten overneemt. De eigenaresse van bet perceel M no. 2820 is bereid dit kosteloos aan de gemeente af te staan, mits uit die over dracht voor haar geen kosten voortvloeien. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente, zonder betaling van koopsom, van het op de teekening in blauw aangeduide perceel, kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie M no. 2820, groot 325 M2. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 37. Leiden, 15 Januari 1923. Ons College was dezer dagen in de gelegenheid in publieke veiling de hand te leggen op de perceelen weiland, Sectie N nis 128, 129, 132, 137, 138, 139, 143, 144, 145, 140, 147 en 148, ter grootte van 10.38.39 H.A., gelegen in den Stadspolder, ten noorden van den Heerensingel, en wel tegen een prijs van 72600. Het bezit van deze landerijen, die een aaneengesloten complex vormen, moet voor de gemeente van belang worden geacht, aangezien zij met de reeds aan de gemeente toebe- hoorende terreinen, waardoor zij voor een belangrijk gedeelte worden begrensd, een goed geheel uitmaken, dat zeer geschikt is voor den bouw van arbeiderswoningen. Ook de koopprijs, met inbegrip van de onkosten ad 4863.50, 0.77 per M2 bedragende, komt ons aannemelijk voor. In overeenstemming met het advies van de Commissie van Beheer over het Grondbedrijf, geven wij Uwe Verga dering alsnu in overweging: a. te besluiten tot den aankoop in het belang van de Volkshuisvesting van de perceelen weiland en water in den Stadspolder benoorden den Heerensingel, kad. bekend ge meente Leiden Sectie N nis 128, 129, 132, 137, 138, 139, 143, 144, 145, 146, 147 en 148, te zamen groot 10.38.39 H.A., voor de som van ƒ72600. b. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overge- legden suppletoiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van de kosten, op den aankoop vallende, ƒ77.463.50; c. te besluiten de sub a bedoelde perceelen in te brengen in het gemeentelijk grondbedrijf voor de koopsom, vermeer derd met de kosten, op den aankoop vallende. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 38. Leiden, 15 Januari 1923. Bij ons voorstel van .12 December 1922 (Ingek. Stukken No. 383) deelden wij mede, dat U nog een voorstel zoude bereiken ten aanzien van het verhaal van pensioensbijdragen ten opzichte van het onderwijzend personeel aan het gym nasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de hoogere burgerschool voor meisjes, de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, afdeeling A, bij het ver volgonderwijs, alsmede van de z.g. onverplichte onderwijzers bij het lager- en buitengewoon lager onderwijs en van het onderwijzend personeel van het gesticht „Voorgeest", voor zoover dit in salarieering is gelijk gesteld met het personeel der school voor buitengewoon lager onderwijs. Onmiddellijk stond het voor ons vast, dat het niet aan ging ten aanzien van het verhaal van pensioensbijdragen voor dit onderwijzend personeel eenzelfde beslissing te nemen, als met betrekking tot het verhaal dier bijdragen voor de overige ambtenaren door Uwe Vergadering is genomen. Immers, waar de salarisregelingen van deze categoriën van onderwijzend personeel óf zijn vastgesteld bij wet of K. B., óf zich geheel aansluiten bij rijksregelingen en die salarissen derhalve behoudens de indeeling der gemeenten in klassen over het geheele land uniform zijn geregeld, zou de op het stuk der salarissen verkregen eenheid worden verbroken, indien elke gemeente naar eigen inzicht zoude kunnen bepalen tot welk percentage verhaal van pensioens bijdragen zal plaats vinden. Het schijnt ons daarom noodig, dat op dit onderwijzend personeel een zoodanig bedrag wordt verhaald als door het Kijk van de leeraren of onder wijzers aan Bijksinrichtingen van onderwijs wordt gevorderd. Bovendien is deze gedragslijn voor het onderwijzend personeel aan het gymnasium en de hoogere burgerscholen ook nog om een andere reden geboden. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft ons n.l. gelijk U uit het in de leeskamer ter inzage gelegd schrijven kan blijken medegedeeld, dat hij als voorwaarde voor de subsidieering van die scholen o. m. heeft vastgesteld, dat de regeling voor de door het leerarenpersoneel dier scholen te betalen bijdragen voor eigen pensioen en voor dat van hunne weduwen en weezen gelijk moet zijn aan de regeling voor de leeraren aan de Rijks Hoogere Burgerscholen. Hoewel ten aanzien van de salarieering van het onder wijzend personeel aan de scholen voor zwakzinnigen geen uniformiteit bestaat, omdat de gemeenten de vrijheid hebben behouden een hooger salaris toe te kennen dan het wettelijk vastgestelde, is het „wettelijk deel" van het salaris toch voor alle gemeenten gelijk. Om die reden moet o. i. ook ten aanzien van het verhaal van pensioensbijdragen op dit personeel dezelfde maatstaf worden aangelegd als boven is aangegeven. Ook zou het kwalijk te verdedigen zijn het verschil in salaris tusschen het personeel bij het buitengewoon lager en dat bij het gewoon lager onderwijs, hetwelk thans in onze ge meente 600.bedraagt, te vergrooten, door het te ver halen percentage lager te stellen dan hetgeen van de ge wone onderwijzers wordt geheven. Wij wijzen er nog op, dat in het aangehaald Ingekomen Stuk abusievelijk is gesproken van „onverplicht" personeel bij het buitengewoon lager onderwijs. Met betrekking tot het verhaal van pensioensbijdragen behoeft tusschen het onver plicht en het verplicht personeel aan de scholen voor buiten gewoon lager onderwijs geen onderscheid te worden gemaakt. Ten slotte veroorloven wij ons te verwijzen naar het Koninklijk besluit van 28 November 1922, Stbl. 638, waarbij is bepaald, op welke wijze en tot welke percentages verhaal van bijdragen voor eigen- en voor weduwen en weezen- pensioen door het Rijk zal geschieden. Resumeerende geven wij U in "overweging, te rekenen met ingang van 1 Januari 1923, op het onderwijzend personeel aan het gymnasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de hoogere burgerschool voor meisjes, de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, afd. A, bij het ver volgonderwijs, alsmede op de z.g. onverplichte onderwijzers bij het lager onderwijs, op het onderwijzend personeel aan de buitengewone school voor lager onderwijs en op het onderwijzend personeel van het gesticht „Voorgeest" voor zoover dit in salarieering is gelijk gesteld met het personeel der school voor buitengewoon lager onderwijs, een zoodanig bedrag aan pensioensbijdragen te verhalen als door het Rijk op de leeraren en onderwijzers aan Rijksinrichtingen van onderwijs wordt of zal worden verhaald. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 39. Leiden, 15 Januari 1923. De ingevolge besluit van Uwe Vergadering van den 6den November j.l. ingestelde „Commissie voor Steunverleening" raamt hare uitgaven over het jaar 1923 op 100.000. Wij stelien U dientengevolge voor dit bedrag door toe voeging van den post „Uitkeering door eene speciale gemeente lijke steuncommissie aan werklooze leden van organisaties, die, hetzij doordat zij uitgetrokken zijn of nog niet trekkend zijn, hetzij omdat aan hunne organisatie om speciale reden geen werkloozenkas verbonden is, geene uitkeering ontvangen uit een werkloozenkasten laste van de begrooting voor 1923 te brengen. In deze hoogere uitgaaf van 100.000.kan worden voorzien A. door verhooging van: Volgn. 68. Verhaal van pensioensbijdragen en restitutie van pensioensgedeelten. 1°. Bijdragen voor eigen pensioen met 44000. 6°. Bijdragen voor weduwen- en weezenpen- sioen met26000. (Tengevolge van het besluit van Uwe Verga dering van 18 December j.l. tot het verhalen van bijdragen voor eigen en weduwen- en weezen- pensioen op het gemeentepersoneel kan volgn. 68 sub lu met 32000.en sub 6U met ƒ7000.worden verhoogd en bij aanneming- van ons voorstel, opgenomen onder No. 38 der Ingekomen Stukken, tot het verhalen van pen sioensbijdragen op het onderwijzend perso neel volgn. 68 sub. 1° met 12000.en sub. 6° met 19000.—). B. door verlaging van: Volgn. 222. Subsidie aan het Burgerlijk Arm bestuur met30000. (Nu de ondersteuning van eenige categorieën

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 5