MAANDAG 18
DECEMBER 1922.
599
zou er heel wat bij kunnen noemen, waar het publiek er ook
naar toegaat. Ik wijs op Rotterdam, den Haag, Utrecht, toe
vallig plaatsen, die Burgemeester en Wethouders niet noemen,
maar die ook daartoe behooren. Er is nog iets, waaruit blijkt,
dat het Leidsche publiek er wel van gediend is, namelijk dat
de algemeene markt vooruit gaat in bezoek, dat die terreinen,
in den betrekkelijk korten tijd dat ik hier woon, van een
bijna onbezocht gedeelte tot een aardig opgewekt deel van
het stadsleven is geworden. Dus het publiek is niet afkeerig
van het marktwezen, alleen het wil er wat fleur om heen
hebben, het wil, als het kan, ook beschutting hebben tegen
slecht weer. De kooplieden wenschen ook wel wat beschutting, die
zouden veel meer naar de markt gaan, wanneer zij tegen
boos weer beschut zouden zijn, dan als zij open en bloot
onbeschut tegen slecht weer er moeten staan. Dus zooals
hier, is het overal, het is een cirkel, het eene grijpt in het
andere. Dat er geen druk bezoek is van menschen om te
koopen, komt, doordat de markt door de kooplieden slecht
bezocht wordt, en dat de markt door de kooplieden slecht
bezocht wordt, komt, doordat er weinig koopers komen. Ik
geloof, dat wij hier op gemakkelijke wijze kunnen ingrijpen
zooals Burgemeester en Wethouders ook zeggen, dat zij willen
doen. Ik vraag niet om het oprichten van groote kostbare
hallen, omdat daar de tijd niet geschikt voor is, maar ik wijs
bijvoorbeeld op Utrecht, waar de gemeente kraampjes heeft
opgericht, waar groenten en vleesch te verkrijgen is en
daarvan wordt zeer druk gebruik gemaakt. Het is mij gisteren
door een Utrechtenaar medegedeeld. En, wat altijd het groote
gevolg is, dit werkt prijsregelend; juist omdat op een bepaalde
plaats goede waar goedkooper te krijgen is, dwingt men de
menschen, die te veel nemen, met de marktprijzen naar
beneden te gaan, omdat anders hun clandisie verloopt.
Iets dergelijks heeft men in Den Haag. Alleen heeft Den Haag
niet zelf de kraampjes opgericht, maar zij geeft verlof die op
te richten, niet voor vleesch maar voor groente en fruit. Ook
die verheugen zich in grooten voorspoed en die doen ook hun
werk doordat zij prijsregelend optreden.
En nu zou ik denken, wanneer wij nu de bevolking willen
helpen en wij willen toch niet tot de groote theoretische
moeilijkheden komen, die het gemeentelijk beheer meebrengt
en wij durven het niet aan om in deze tijden een groote markt
en groote markthallen op te richten, dan zou toch de gemeente
dit kunnen besluiten, dat zij enkele van die gemeentelijke
kraampjes zet, ja, ik wil desnoods nog minder vragen, dat
zij ging bevorderen, dat die kraampjes er kwamen voor het
risico van de verkoopers zelf, de gemeente zou ze dan kunnen
bouwen en verhuren. Ik wil verder gaan en zeggen, dat ik al
betrekkelijk tevreden zou zijn, wanneer maar uit de vergadering
hier opkwam, dat men wenschte, dat die kraampjes zouden
worden geplaatst, zelfs door particulieren.
Nu zult U zeggen, dat gaat Burgemeester en Wethouders
en den Raad niet aan, dat moet uit het publiek zelf opkomen.
Maar ik geloof, dat de overheid hier ook als voorbeeld kan
dienst doen. Burgemeester en Wethouders geven mij dat zelf
aan de hand, waar zij zeggen, dat zij graag hun best willen
doen het verloopen marktwezen weer tot bloei te brengen.
Wanneer zij nu zouden kunnen besluiten in de pers niet
alleen dien wensch te uiten, maar daarbij te zeggen, dat dit
een van de middelen is, waardoor dat zou kunnen gebeuren,
wanneer zij tevens het publiek opmerkzaam maakten en zich
in verbinding stelden met een vereeniging ik geef toe dat
het beter is dat een vereeniging zich met den Raad in ver
binding stelt dan zou door algemeene samenwerking hierin
iets voor de bevolking kunnen worden gedaan. En dat is toch
het doel. Het doel is niet volgens theoretische wetten zus en
zoo te gaan, maar de bevolking te helpen. Ik geloof, dat
daardoor de bevolking geholpen kan worden.
Ik geloof, dat ik tot dusverre mijn verzoek heb toegelicht.
Ik ben er voor, dat de gemeente de halletjes zal bouwen en
verhuren, maar om niet door te veel te eischen alles te ver
liezen, geef ik ook nog het volgende middel aan. Ik weet niet
of dit weer kan eindigen in een verzoek, als het ware als
een motie.
De Voorzitter. Zeker, dat kan wel.
Mevrouw van Itallievan Embden. Dan zal ik haar
voorlezen
»De Raad verzoekt B. en W. mede te willen werken tot
het meer bekendheid geven aan het bestaan van de gelegen
heid tot het houden van groente- en vruchtenmarkten en
mede te helpen eventueele moeilijkheden voor de verkoopers te
overwinnen,voor de verkoopers, indien mogelijk,overdekte hallen
beschikbaar te stellen en, zoo dat niet mogelijk mocht zijn, het
oprichten van groente- en fruittentjes na aanvrage van ver
koopers op zich te willen nemen."
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik kan niet zeggen, dat ik
het betoog van mevrouw van Itallievan Embden zonder
aandacht heb gevolgd, maar als ik naga, wat het einde is
van al datgene, wat zij hier destijds in die motie beeft voor
gesteld en wat zij nu bij haar toelichting tot de kleinst
mogelijke proportie's terugbrengt, dan moet ik zeggen, dat er
al heel weinig van overblijft. Mevrouw van Itallie heeft het
in tegenstelling met mevrouw Dubbeldeman op de vorige
vergadering niet zoo erg gemaakt, om voor te stellen, dat
wij een heel levensmiddelenbedrijf krijgen, maar het voorstel
is aanvankelijk zoo bedoeld, dat de gemeente zich met het
geheele levensmiddelenbedrijf in casu de aardappelen en
groenten zou bemoeien. Toen heeft zij wel gezegd, dat de door
Burgemeester en Wethouders aangevoerde argumenten zoo
danig zijn, dat zij per slot zich op veel plaatsen gewonnen
moest geven, maar heeft zij alleen vastgehouden, dat het
zoogenaamde marktsysteem niet in orde is. Dat is ten slotte
alles, wat er van het heele betoog van mevrouw van Itallie
overblijft. Ik zal niet in herhaling treden van hetgeen in de
vorige vergadering is gezegd, naar aanleiding van hetgeen
door mevrouw Dubbeldeman is voorgesteld. Maar ik wil toch
een paar korte opmerkingen maken. In de eerste plaats,
Mijnheer de Voorzitter, moet ik toch zeggen, dat mevrouw
van Itallie haar betoog ten opzichte van de duurte van de
groenten zelf voor een groot gedeelte heeft weggevaagd door
te wijzen op het vervoer. De groenten zijn buiten de stad
betrekkelijk niets waard, dat is algemeen bekend, terwijl hier
ter stede weliswaar geen abnormaal hooge prijzen moeten
betaald worden, maar toch in verhouding tot den afstand
tusschen den oorsprong en de stad, vrij hoog. De voornaamste
factor is het vervoer en dat zal ook gelden, als de gemeente
er zich mee gaat bemoeien. De gemeente zou toch ook de
groenten moeten transporteeren. En dat transport zou toch
ook op die prijzen drukken. Dus de prijzen zouden dan ook
niet meevallen, tenzij de gemeente er op zou toe geven, maar
dat zal ook wel niet de bedoeling zijn van mevrouw van Itallie.
Bovendien heb ik de vorige maal reeds gezegd, dat het een
feit is, al is dat misschien niet toe te juichen, dat de gemeente
naren hier niet gewend zijn zich naar een plaats te begeven
om groenten te koopen. Een bewijs daarvan is de vroegere
verkoop aan de Waag, dat kon alleen, schijnt het, ten opzichte
van de visch, 't welk men hier niet alle dagen eet, doch maar
af en toe gebruikt. Maar voor de groenten, die men alle dagen
noodig heeft, lijkt het mij onbegonnen werk zich naar een
terrein te begeven. Bovendien hebben wij hier ter stede
zooveel kleine winkeliers, die zich op dat gebied bewegen en
in de tweede plaats wordt de stad overal afgevent door ver
schillende venters, zoodat er ook wat dat betreft concurrentie
is, zoodat ik het niet noodig oordeel, dat van gemeentewege
wordt ingegrepen. Wat betreft de speciale markten, ik kan
er mij natuurlijk volkomen mee vereenigen, dat Burgemeester
en Wethouders wat meer bekendheid aan die markt geven,
maar laten wij ook dit even voor oogen nemen, wat ik ook
bij de bespreking van het voorstel van den heer van Eek heb
gezegd, dat het publiek in den Haag, waar mevrouw van
Itallie van spreekt, niet gediend is van die halletjes en er
juist een inzinking is te constateeren waardoor die halletjes
zullen moeten worden opgeheven.
De Wethouder voor dien tak van dienst heeft in den Raad
verklaard, dat die halletjes moeten verdwijnen, omdat zij een
te groote schadepost worden. Dat bedrijf zou dus niet door
de gemeente kunnen worden uitgeoefend. Iets anders is het
wanneer particulieren halletjes huren. De gemeente zou dan
die halletjes ter beschikking moeten stellen. Het lijkt mij toe,
dat, wanneer de gemeente hiertoe de gelegenheid opent, zij
een verkeerden weg zou inslaan. Als een particulier er iets
in ziet om op de markt zijn bedrijf te gaan uitoelenen, dan
zal hij dat wel doen, ook zonder dat de gemeente daartoe
halletjes ter beschikking stelt. Wat betreft het beschut te
zijn tegen regen en wind, ik geloof wel, dat het prettiger voor
die verkoopers zal zijn, maar de gemeente kan hier toch geen
overdekte hallen inrichten. Misschien zou de gemeente wel eens
een proef kunnen nemen door enkele uren de Korenbeurs voor
het beoogde doel open te stellen, wanneer die niet voor andere
markten gebruikt wordt. Daar zou ik eventueel niets tegen
hebben.
In elk geval komt het mij voor, dat de gemeente er zich
voor moet wachten zelf eenigen tak van het levensmiddelen
bedrijf te gaan uitoefenen. Het kan met visch goed gaan,
maar voor alle andere levensmiddelen lijkt het mij toe, dat
het sterk ontraden moet worden.
De Voorzitter. Ik deel den Raad mede, dat is ingekomen
een nieuwe motie van mevrouw van Itallievan Embden,
luidende:
»De]Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders mede te
willen werken tot het meer bekendheid geven aan het bestaan
van de gelegenheid tot het houden van groente- en vruchten-
markten en mede te helpen eventueele moeilijkheden voor
de verkoopers te overwinnen, voor de verkoopers, indien
mogelijk, overdekte hallen beschikbaar te stellen en, zoo dat