10 Art. 2 XIII wordt gelezen als volgt: „XIII. Yoor de gelegenheid tot verdere afslachting, voor het gebruik maken van penserij en darmwasscherij, voor het keuren, voor het laten verblijven van het vleesch in de daarvoor aangewezen ruimte en de slachthallen, het voor koelhuis en het koelhuis, voorzoover het betreft slachtdieren, als bedoeld in artikel 11 B letter a van de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch de tarieven omschreven onder II." In verband met de inwerkingtreding van de Vleeschkeu- ringswet is het niet meer noodzakelijk, dat de ingevoerde geheele of halve dieren van de organen zijn voorzien, zooals dit vroeger het geval was. Als gevolg daarvan worden dus feitelijk geen heele of halve dieren, als in de verordening bedoeld, meer ingevoerd. Het verdient daarom aanbeveling voortaan uitsluitend het keurloon te heffen per K.G. inge voerd vleesch. In verband hiermede kan XIII, zooals het thans geredigeerd is, vervallen. De nieuwe redactie berust op het navolgende. Krachtens het bepaalde in artikel 11 B letter a van de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch mogen in nood ge- doode en gestorven slachtdieren ter verdere afslachting en keuring naar het Openbaar Slachthuis worden vervoerd, terwijl volgens artikel 12 flit vleesch aan keuring is onder worpen. De thans geldende verordening regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slacht huis voorziet hierin niet. De nieuwe voorgestelde bepaling dient derhalve om deze leemte aan te vullen. Art. 2 XIV. In de eerste plaats dient vermeld, dat de nomenclatuur van de thans vigeerende verordening, welke onderscheid maakt tusschen „versch vleesch" en „toebereid vleesch" niet meer in overeenstemming is met de termino logie van de Vleeschkeuringswet en de verordening op den Keuringsdienst van Vee en Vleesch, welke onderscheiden „vleesch" en „vleeschwaren". Voorts is, ter voldoening aan den wensch van den Minister van Arbeid, waarvoor wij ver wijzen naar ons begeleidend schrijven aan Burgemeester en Wethouders, het keurloon voor ingevoerd vleesch gebracht van 0,04 op 0,03 per K.G. behalve voor borst- en buik ingewanden en koppen, wordt echter thans ook voorgesteld het keurloon voor paardenvleesch vast te stellen op 0,02 per K.G. en wel om de volgende redenen. Krachtens de vroegere verordening op den invoer enz. van vleesch, was het den slagers geoorloofd, geslachte Engelsche paarden in te voeren zonder organen, terwijl bij de berekening van het keurloon niet werd betaald per K.G., doch per geheel slacht dier, n.l. 6,50. Deze gedragslijn wordt ook nu nog gevolgd. Wordt evenwel een keurloon van 0,03 per K G. in rekening- gebracht, dan zou voortaan voor een dergelijk geslacht paard -p 9;a 12,aan keurloon betaald worden, wat ons te hoog voorkomt, zoowel in verhouding tot het slachtloon als ten opzichte van het rundvleesch. Immers paardenvleesch en dit betreft vooral de Engelsche paarden bezit een groot gewicht aan vrijwel waardelooze beenderen (n 1. 60 a 70 K.G.) Houdt men hiermede rekening, dan zou het paardenvleesch als zoodanig naar verhouding aanmerkelijk hooger belast worden dan het rundvleesch, „dat minder beenderen in K.G. bezit, terwijl deze bovendien niet waar deloos zijn. De thans voorgestelde redactie voorziet in een en ander. Ten slotte stellen wij voor een tweetal nieuwe tarieven in de verordening op te nemen. XIX. Het is reeds eenige malen voorgekomen, dat door een anderen keuringsdienst vleesch ter onderzoek werd aangeboden. Tegen het verrichten van zoodanig onderzoek bestaat geen bezwaar, mits daarvoor een billijk bedrag wordt betaald. XX. In de laatste jaren is het nu en dan voorgekomen, dat diercadavers. ter uitvoering van de Veewet, naar het Openbaar Slachthuis werden gezonden om te worden ver brand. Ook bestaat de mogelijkheid, dat elders op grond van het bepaalde krachtens de Vleeschkeuringswet afge keurde dieren ter verbranding naar hier worden opgezonden. In verband met een en ander is het gewenscht een afzon derlijk tarief hiervoor vast te stellen. Uit den aard der zaak geldt dit tarief niet voor dieren, welke in den keuringsdienst van Leiden of daarbij aangesloten gemeenten worden afgekeurd. De Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis, W. Peba, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Secretaris. N°. 22. Leiden, 11 Januari 1923. Tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde verordening regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis alhier (Ingek. Stukken No. 21), heeft de Commissie van Financiën geen bedenking. Zij geeft U in overweging tot vaststelling van die veror dening over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 23. Leiden, 12 Januari 1923. Ten vervolge op onze vorige opgave (Ingek. Stukken No. 321 van 1922), leggen wij hierbij aan Uwe Vergadering weder een opgave over van de gedurende het 4e kwartaal 1922 toegekende vervroegde periodieke verhoogingen van wedde. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Opgave van de gedurende het 4e kwartaal 1922 toegekende vervroegde periodieke verhoogingen van wedde. t A. van der Lelie Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsclienst. Tijdelijk Hulpklerk 700.— f 800.— 1 December 1922 1 Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON. NAAM. 2. RANG. 3. - es ,a cS -w P. g 2 o .2 h 1 O 4. WEDDE. waarop de betrokken ambtenaar volgens de verordening aan spraak zou kunnen maken. 5. hem die is toe- haar gekend. 6. Datum van ingang. 7. 9 Ad -T3 O c O O Ut r S l a 2 8. AANMERKINGEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 33