8 Zooals wij reeds bij ons meergemeld voorstel (Ingek. Stukken No. 344 van 1922) te kennen gaven en ook in de Raadsvergadering van 6 November j.l. van de zijde van ons College werd opgemerkt, bestaat er voor bet dempen van het westelijk deel der sloot langs de van der Helmkade geen directe aanleiding. Dit gedeelte toch is in niet zoo sterke mate verontreinigd als het oostelijk deel en de nabij heid van de spoorweghaven heeft op de gesteldheid van het water een gunstigen invloed. Wel zal na de demping van het oostelijk deel het overblijvende gedeelte der sloot vermoedelijk in meerdere mate aan verontreiniging en ver- ondieping blootstaan dan voorheen, maar ten gevolge van de geringere lengte en de nabijheid van schoon water zal het westelijk gedeelte nimmer zóó vervuild worden, als thans met het oostelijk deel het geval is. Hierbij komt, dat de schoeiing langs eerstgenoemd sloot- gedeelte nog in redelijk goeden staat verkeert en de demping en rioleering dus op dit punt geen besparing zou mede brengen, zulks in tegenstelling met den toestand in het oostelijk deel der sloot. Overleg met den eigenaar van de zuidelijke helft van het westelijk gedeelte de noordelijke helft daarvan behoort aan de gemeente heeft er toe geleid, dat deze wel bereid is de aan hem toebehoorende gedempte sloothelft kosteloos aan de gemeente over te dragen, doch onder voorwaarde, dat geen kosten, van welken aard ook, te zijnen laste komen. De gemeente zou dus op zich moeten nemen de kosten van alle uit te voeren werken, waaronder begrepen die voor het maken van de noodige afscheiding, welke kosten geraamd worden op rond 2900. De Commissie van Fabricage meent zelfs, dat, indien de gemeente voor hare rekening de erfscheiding langs het westelijk slootdeel gaat plaatsen, zij aan de eigenaren van de zuidelijke helft van het oostelijk gedeelte, die de afschei dingen zelf hebben te betalen, de kosten daarvan, geschat op 900.alsnog behoort te vergoeden. Hoewel ons College deze meening niet deelt, omdat de toestand, waarin het oostelijk slootgedeelte verkeert, heel anders is als die, waarin het westelijk deel zich bevindt het eene is sterk vervuild, het andere niet zijn wij het toch met de Commissie van Fabricage eens, dat het in de gegeven omstandigheden niet gewenscht is nu reeds tot demping van het westelijk slootgedeelte over te gaan. Mocht evenwel te eeniger tijd blijken, dat ook dit stuk van de sloot erg is verontreinigd, dan doet de verordening op wegen, lanen, straten enz. en wateringen en slooten, het middel aan de hand, om tot demping te geraken, in welk geval de aan het werk verbonden kosten voor de gemeente aanmerkelijk minder zullen bedragen, dan thans het geval zou zijn. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging de motie van den heer Groeneveld niet aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. De Raad acht het wenschelijk, dat de bij punt 15 bedoelde sloot in haar geheel wordt gedempt. T. Groeneveld. N°. 15. Leiden, 6 Januari 1923. In de Memorie van Antwoord op het verhandelde in de Secties van Uwen Raad bij het onderzoek van de ontwerp begroting voor den dienst 1923, deelden wij bij volgnr. 136, in antwoord op een desbetreffende vraag, mede dat door ons College werd overwogen de vaccinatie op te dragen aan de Stadsgeneesheeren. Als resultaat van onze overweging kunnen wij U thans mededeelen dat wij, na gepleegd overleg met de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, aan de beide geneesheeren, belast met het verrichten van de kostelooze inenting in het Elisabethshof, met ingang van 1 April a.s., als zoodanig eervol ontslag hebben verleend en aan het. College van Stadsgeneesheeren, overeenkomstig art. 13 der ambtsinstructie, hebben opgedragen om, met ingang van gelijken datum, de bedoelde vaccinatie te verrichten. Met deze regeling wordt eene bezuiniging verkregen van 800.'s jaars. Bovendien zal de post „Verdere kosten" van het vaccinatiebureau ad 300.een vrij belangrijke vermindering kunnen ondergaan, omdat de aan de genees heeren te verleenen hulp in den vervolge zal worden ver strekt door de aan den Gemeentelijken Geneeskundigen dienst verbonden verpleegsters. Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden. N°. 16. Leiden, 6 Januari 1923. Nu binnenkort de nieuwe verkeersweg van de Hoogewoerd naar de Zijdgracht zal worden aangelegd, is het wenschelijk, dat de rooilijnen voor dien weg door Uwe Vergadering worden vastgesteld. Op bijgaande teekening zijn de door ons ont worpen rooilijnen in rood aangegeven. Voorzoover mogelijk is de breedte van den weg op 18 Meter gehouden. Wat betreft het op de teekening rood gearceerde terrein nabij het Levendaal welk terrein door de Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen aan de gemeente zal worden overgedragen zij opgemerkt, dat te zijner tijd kan worden beslist, of deze grond zal worden bebouwd, dan wel als plein of plantsoen ingericht. Overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage geven wij U thans in overweging te besluiten tot vaststelling van de rooilijnen van den nieuw aan te leggen weg van de Hoogewoerd naar de Zijdgracht, zooals die op de bijgevoegde teekening in rood zijn aangegeven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 17. Leiden, 6 Januari 1923. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij zich kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, opgenomen onder no. 385 der Ingek. Stukken van 1922, om, gezien het rapport der Commissie van onderzoek inzake de distributie van rijst voor zieken en zwakken, over te gaan tot vaststelling van de slotbalans en verlies- en winstrekening van het Tijdelijk Levensmiddelenbedrijf (1 Januari28 Mei 1921) en om toestemming te verleenen tot opheffing van de door de Yereeniging van tot Zekerheidsstelling verplichte gemeente ambtenaren gestelde zekerheid ten behoeve van Dr. J. J. van Eek en H. Th. Schneider, als Directeur en Kassier van het Tijdelijk Levensmiddelenbedrijf. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 18. Leiden, 7 Januari 1923. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer L. Roggeveen hem ontslag te verleenen als onderwijzer aan de O. L. School Mare A. Aangezien bij ons College tegen dit verzoek geen bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer L. Roggeveen, op zijn verzoek, eervol ontslag te ver leenen als onderwijzer aan de O. L. School Mare A. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 December 1922. Aan den Raad van de Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Ondergeteekende, Leonard Roggeveen, neemt hierbij be leefd de vrijheid, U te verzoeken, hem ontslag te verleenen uit zijn betrekking als onderwijzer aan de O. L. School a/d. Mare A, tegen 1 April 1923, of, zoo mogelijk, tegen een vroegeren datum, wegens benoeming tot onderwijzer te 's-Gravenhage. Hij heeft de eer te zijn, met verschuldigden eerbied, UEd. Achtb's dw. dn. L. Roggeveen. Nieuwe Rijn 49, Leiden. N°. 19. Leiden, 8 Januari 1923. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer A. L. Eekhof bestaat bij ons College geen bezwaar. Mits dien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer A. L. Eekhof, op zijn verzoek, eervol ontslag te ver leenen als onderwijzer aan de O. L. School Vrouwenkerk steeg A. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 29