4
of gedeelte daarvan, waarmede het eigen gewicht 2700 K.G.
te boven gaat.
B. voor eiken aanhangwagen, naar de onderscheidingen,
onder 1°., 2°. en 3°. hiervoren ten opzichte van wielbekleeding
cn eigen gewicht gemaakt:
de helft van de onder 1°., 2". en 3°. genoemde bedragen.
Alleen wanneer de hoogte van den band boven den
montagering ten minste 1\ c M. bedraagt, kan de band als
cushionband worden aangemerkt.
Art. 6.
Het belastingjaar vangt aan 1 Januari en eindigt
31 December.
Bij aanvang van belastingplichtigheid in den loop van
het belastingjaar wordt de belasting berekend op evenveel
twaalfde gedeelten van het tarief, als er nog niet geheel
verstreken maanden van het jaar overblijven.
Abt. 7.
Yerhooging van belasting heeft plaats, indian een vracht-
automobiel, motoromnibus of aanhangwagen zoodanig is
veranderd, dat een hooger tarief van toepassing wrordt.
De verhooging wordt berekend op evenveel twaalfde
gedeelten van het bedrag, waarmede het hoogere tarief de
aanvankelijk verschuldigde belasting te boven gaat, als er
sinds de in het eerste lid bedoelde verandering nog niet
geheel verstreken maanden van het jaar overblijven.
Art. 8.
Indien er grond bestaat voor het vermoeden, dat heffing
van belasting ten onrechte achterwege is gebleven, of dat
de belasting tot een te laag bedrag werd geheven, kan,
zoolang niet drie jaren sedert den aanvang van het belasting
jaar zijn verstreken, navordering plaats hebben.
Indien geen of te weinig belasting werd geheven tenge
volge van een verzuim van den belastingplichtige, wordt
het na te vorderen bedrag met het viervoud daarvan verhoogd.
Art. 9.
Ieder, die ingevolge het bepaalde bij art. 3 dezer veror
dening als belastingplichtig is aangewezen, is verplicht
telkens, ten minste acht dagen vóór den aanvang van het
belastingjaar, of, ingeval de belastiugplichtigheid ontstaat
in den ioop van het belastingjaar, ten minste acht dagen
tevoren, van de door hem gehouden wordende vracht
automobielen, motoromnibussen en aanhangwagens, waarmede
de wegen worden bereden, aangifte te doen ten kantore van
den Inspecteur der Gemeentebelastingen, en wel door
invulling en onderteekening van een daartoe kosteloos op
dat kantoor verkrijgbaar formulier.
Eveneens is de belastingplichtige gehouden om, indien
een door hem aangegeven vrachtautomobiel, motoromnibus
of aanhangwagen door verandering van het eigen gewicht
of van de wielbekleeding in een hooger tarief der belasting
behoort te worden gerangschikt, van zoodanige verandering
op de in het vorige lid omschreven wijze aangifte te doen.
Deze aangifte behoort te worden gedaan ten minste acht
dagen vóórdat met het veranderde voertuig van de wegen
gebruik wordt gemaakt.
Yan elke gedane aangifte wordt door den Inspecteur der
Gemeentebelastingen voor eiken in die aangifte vermelden
vrachtautomobiel, motoromnibus of aanhangwagen een
gedagteekend bewijs afgegeven. Het bedrag der belasting
wordt daarin vermeld.
De datum van dit bewijs wordt aangemerkt als het tijd
stip, waarop het bedrag der belasting ter kennis van den
belastingplichtige is gebracht, tenzij dit bedrag hem op een
ander tijdstip ter kennis is gebracht.
Art. 10.
Indien in den loop van het belastingjaar de belasting
plichtigheid ten aanzien van een of meer vrachtautomobielen,
motoromnibussen of aanhangwagens eindigt, wordt op
schriftelijk verzoek van den belastingplichtige ontheffing of
terugbetaling van belasting verleend over de maanden,
welke na het tijdstip waarop het verzoekschrift werd inge
diend, nog niet zijn ingetreden.
Wordt evenwel door den belastingplichtige ten genoegen
van den Inspecteur der Gemeentebelastingen aannemelijk
gemaakt, dat het belastbaar gebruik op een vroeger tijd
stip was geëindigd, dan wordt de ontheffing of terug
betaling berekend over de maanden, welke na dat tijdstip
nog niet zijn ingetreden.
Art. 11.
Voor de toepassing van de artikelen 2656 en 265c der
Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen
in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wethouders
of van den Burgemeester.
Art. 12.
Het toezicht op de richtige heffing dezer belasting is
opgedragen aan den Inspecteur der Gemeentebelastingen
en de door Burgemeester en Wethouders daartoe aangewezen
ambtenaren der plaatselijke belastingen.
Art. 13.
De belastingplichtige is gehouden zorg te dragen, dat de
bestuurder van een vrachtautomobiel of motoromnibus, al
of niet met aanhangwagen, bij het gebruik van de wegen
is voorzien van het in art. 9, derde lid, bedoelde bewijs,
voor de betreffende voertuigen geldende.
Art. 14.
De bestuurder van een vrachtautomobiel of motoromnibus
is verplicht het voertuig op de eerste vordering van de in
art. 12 genoemde ambtenaren te doen stilhouden, alsmede
het in art. 9, derde lid, bedoelde bewijs te toonen en het
hun desgevraagd in handen te geven.
Op gelijke vordering is de bestuurder van een vracht
automobiel of motoromnibus verplicht aan genoemde ambte
naren toegang tot het voertuig en den aanhangwagen te
verschaffen, hen in te lichten omtrent het eigen gewicht en
de wielbekleeding en te gedoogen, dat zij dit gewicht en
wielbekleeding, alsmede nummer, letter of andere kentee-
kenen, onderzoeken.
Art. 15.
Deze verordening treedt in werking op den eersten dag
der maand, volgende op die, waarin de Koninklijke goed
keuring is verkregen.
Overgangsbepalingen
Art. 16.
In afwijking van het bepaalde bij het eerste lid van
art. 6, wordt het tijdvak vanaf den dag van het inwerking
treden dezer verordening tot en met 31 December daaraan
volgende, aangemerkt als een afzonderlijk belastingjaar.
De belasting, over dit tijdvak verschuldigd, wordt berekend
op evenveel twaalfde gedeelten van het tarief, als er maanden
in dit belastingjaar zijn.
In het geval, bedoeld in art. 7, eerste lid, vindt voor dit
belastingjaar het tweede lid van art. 7 overeenkomstige
toepassing, met dien verstande, dat de verhooging alsdan
naar evenredigheid van het aantal maanden van dit be
lastingjaar berekend wordt.
Art. 17.
In afwijking van het bepaalde bij het eerste lid van art. 9,
is het hem, die op het tijdstip van het inwerkingtreden
dezer verordening belastingplichtig is, of binnen vijftien
dagen na genoemd tijdstip belastingplichtig wordt, veroor
loofd nog uiterlijk op den dertigsten dag na het inwerking
treden van deze verordening de in art. 9 bedoelde aangifte
te doen.
B. VERORDENING,
regelende de invordering van de belasting op vrachtantomobielcn,
motoromnibussen en aanhangwagens.
Artikel 1.
De invordering der belasting geschiedt door den Gemeente-
Ontvanger met inachtneming van de desbetreffende bepalingen
der Gemeentewet.
Art. 2.
De belasting is in haar geheel invorderbaar terstond nadat
het bedrag daarvan ter kennis van den belastingplichtige is
gebracht.
Art. 3.
De Gemeente-Ontvanger of diens gemachtigde geeft ten
behoeve van den belastingschuldige van elke betaling een
gedagteekend ontvangbewijs af, tenzij de inning geschiedt
op den voet van het bepaalde bij art. 21 der wet van
22 Mei 1845 (Stbl. n°. 22), zooals die wet nader is gewijzigd.
Art. 4.
Onverminderd het bepaalde bij art. 271 der Gemeentewet,
wordt het niet of niet behoorlijk vervullen van de formali-